De kruiken en That Luang
De kruiken in de vallei zijn mysterieuze vaten van vierduizend jaar oud. Dat is zo wat het enige dat zeker is. O ja, en dat de steen waaruit ze gevormd zijn in deze streek niet voorkomt. Hoe zijn deze blokken van verschillende tonnen zwaar naar hier gekomen? Hoe werden ze uitgehold of gevormd? Waarvoor dienden ze? Voor gistend fruit en alcohol of als urnen voor de doden? Hoe kwamen ze onder de grond terecht? (Slechts één op tien vermoedelijk is opgegraven) Niemand heeft een zinnig antwoord!
Deze streek is slechts veertig jaar terug het toneel geweest van een verschrikkelijke oorlog. De rode opstandelingen van Pathet Lao probeerden hier op te rukken naar de hoofdstad, terwijl de Amerikaanse CIA en hun Hmong-medestanders hen probeerden te stoppen. Tegelijk zond de Vietnamese communist Ho Chi Minh zijn Vietkongstrijders over het grondgebied van Laos naar het zuiden van het eigen land, en wilden de Amerikanen hen wegbombarderen. Tweehonderd duizend ton aan bommen, inbegrepen veel clusterbommen, vielen op dit stukje wereld. In het landschap staan links en rechts naast de weg de bommenkraters vol water. De weg is afgebakend en mag je niet verlaten, want daarnaast kunnen er nog UneXploded Ordnace (UXO’s) liggen. Jaarlijks worden boeren en kinderen nog verminkt en gedood door dit tuig. Een jonge vrijwilliger legt het me allemaal uit, terwijl hij me begeleidt naar een blinde massagist. Twee jaar geleden was hij nog een bekwaam verzamelaar van geneeskrachtige kruiden. Bij het opgraven van een wortel… knal en blind! Een herscholing later probeert hij nu op deze manier de kost te verdienen voor zijn vrouw en zijn tweejarig zoontje.
Een dag later trekt in Vientiane een stoet naar de Taht Luang tempel. Bedevaarders dragen kleine bloemstukjes naar de stupa. De bloemetjes, allemaal geel, zijn wassen kaarsjes en zijn bestoken met bankbriefjes, als dank voor ondervonden geluk of als gebed voor de kansen die komen gaan. Elke wijk heeft ook een mansgroot bloemstuk van dezelfde soort.
Op het tempelplein, onder een lange tent, zitten de abt, zijn ambtgenoten van elders en zijn naaste medewerkers. Voor hen en rond de tempel draait een menselijke carrousel. Zij offeren hun stukjes, via de monniken aan de tempel. De kostelijkste gaven worden op een voetstuk geplaatst, de bankbiljetten verzameld, en de rest bij de vuilnis gegooid. Uren duurt de ceremonie, van overal te lande komen de bedevaarders. Op het voorplein begint een handelsfoor in duizend kleuren en flikkerlicht, met dreunende boxen en schreeuwende jongeren. De volle maan verschuilt zich beschaamd achter de wolken.
’s Anderendaags, al heel vroeg, begint de volgende akte. Op een alledaagse bedelronde zitten de offerende vrouwen geknield langs de stoep en wandelen de monniken in stilte langs, met slechts een seconde lange halt om hun gaven in de bedelnap te ontvangen. Vandaag zitten de monniken in een mijlenlange, kronkelende rij achter duizenden bedelnappen. Nu lopen de gelovigen voorbij de tafels, groeten telkens beleefd en onderdanig de oranje figuren, zowel de jongste tiener als de oude abt. Zij leggen een greepje kleefrijst in de schaal, enkele ingepakte koekjes of wat fruit, en banbiljetten. Voorzeker kleine coupures, maar splinternieuwe in dikke pakken. Tienduizenden, honderdduizenden trekken op. Niemand weet waar de stoet begint, niemand waar hij eindigt. Als iemand met lege mand uit de rij stapt, stapt een andere al meteen weer in. Ook dit duurt urenlang. De jongste geestelijken of de lekenhelpers van de oudsten gieten de rijst in vuilzakken, gooien fruit en koekjes in een andere zak en leggen de biljetten netjes bij mekaar en tellen ze gretig. Als de morgen groeit in de hemel en de zon brandend begint te glanzen, tonen de geestelijken tekenen van vermoeidheid en verveling, maar niet de bedevaarders. Dit is een orgie van zinloze vroomheid, een aanfluiting van het armoede-ideaal van de oorspronkelijke Boeddha.
Nog is het niet gedaan. In de avond draait een kaarskensprocessie rond het heiligdom. Iedereen heeft een lotusbloem, drie wierookstaafjes en een paar kaarsjes in de hand. Die laatste worden op de richel van de tempel geplaatst. Ook hier veel gebed en veel show. Maar de kindjes in hun eenvoud zijn zo ontroerend. Buiten spat de kermis uit elkaar in donderende muziek, culinaire gulzigheid, grootse kermistuigen en kanonnen lichtstralen. Ik koop me een paar zoete koeken en wandel naar het hotel. Onderweg begint het te regenen. Misschien is de Boeddha toch niet helemaal tevreden met zijn feest hier op de berg.
Ik schrijf deze tekst een paar dagen later, op een eiland midden de Mekongrivier. Het is negen uur in de avond en de kikkers kwaken in de vijvers hiernaast. Onder het dak loopt een reuzengekko. Dit is een soort jeugdherberg, die door een ngo aan dit dorp geschonken is. Maar de ingrediënten voor het avondeten heeft onze gids in de stad gekocht, en met de hulp van de uitbaters klaar gemaakt. Het was een heerlijke maaltijd met een soep, het nationale gerecht van Laos, met twee verschillende groentenbereidingen (zonder vlees, want er zijn vegetariërs in de groep) en natuurlijk rijst. Sappig fruit als toetje. Ik ga me nu nog even opknappen (er is maar één stortbad) en dan slapen. Ik heb een bed bij de deur van een van de twee slaapzalen, en vier medereizigers zullen op het terras slapen. Elektriciteit is hier wel, maar geen internet. Ik weet dus niet wanneer dit berichtje vertrekt.