De koningen van Luang Prabang
Ooit kreeg de eerste Boeddhistische koning van deze streek een kostbaar beeld van Boeddha ten geschenke van de koning van Thailand. Dat beeld heette Pra Bang. Sindsdien heet deze stad Luang (stad) Prabang. Haar latere koningen veroverden dan twee naburige landen, en noemden het geheel dan “Lan Xang”, land van de duizend olifanten. Later werd de naam veranderd naar de grootste bevolkingsgroep, de Lao. De koningen regeerden onder “het welwillend oog” van Thailand, tot de Fransen in de negentiende eeuw een koloniaal tegenwicht gingen vormen tegen de Engelsen en daarbij heel het gebied van het huidige Vietnam, Cambodja en Laos onder protectoraat plaatsten. Dat is een mooi woord voor kolonisatie. De Fransen lieten de koning wel op de troon zitten, bouwden voor hem zelfs een splinternieuw paleis, zeg maar een gouden kooi, maar hij moest dansen naar hun pijpen. Van lieverlede werd de koning nationalist en voelde hij mee met zijn onderdrukte volk.
Onder de tweede wereldoorlog veroverde Japan deze landen, en na de nederlaag riep de koning van Laos de onafhankelijkheid uit. Maar toen was er in heel het gebied al een communistisch getinte onafhankelijkheidsbeweging gegroeid. Maar de Fransen kwamen weer, tot ze verslagen werden in Dien Bien Phu (Vietnam). Toen kwamen de Amerikanen om de “vrije wereld” in die streken te beschermen en stelden overal marionettenregeringen aan. Later moesten zij ook het gebied verlaten en werden de drie landen onafhankelijk onder communistische regimes: De Vietkong in Vietnam, de Pathet Lao in Laos en de Rode Khmer in Cambodja. Die laatsten maakten het zo bont, met miljoenen doden in twee jaar tijd, dat buurland Vietnam hen verdreven heeft en ginds nu een min of meer democratische regering aan de macht is. Beide andere landen hebben nog steeds hetzelfde rode bewind, maar die laten zoveel vrijheid, dat men hoogstens van enig roze kan spreken.
Tot zover de les geschiedenis. De koningen zijn dus door de Pathet Lao verdreven, maar hun paleis pronkt nog als een pracht van een museum in het centrum van de stad. In de buurt werden vele eerbiedwaardige en kostbare tempels gebouwd. Er is dus heel wat te zien in Luang Prabang. Daarna is er ’s avonds nog de avondmarkt, een laan, een halve kilometer lang, volgepropt met souvenirkraampjes. Daartussen schuiven de kooplustigen en de nieuwsgierigen door de nauwe paadjes.
Terwijl ik de gouden beelden en vergulde fresco’s bewonder in de tempels, valt mij op hoe weinig gelovigen er komen bidden. Ik moet denken aan dat andere nogal onbekende land: Myanmar. Daar ziet men veel meer gelovigen in gebed. Maar hier zijn monniken meer aanwezig.
Al ’s morgens vroeg, halfzes, sta ik op de uitkijk. Uit het pikkedonker sleffen plots twintig oranje mannen blootsvoets over de stoep. Langs de kant zitten een paar vrouwen geknield naast hun offergaven: bereid eten en geld. De rij stopt, en een voor een passeren de geestelijken met de open bedelnap. De oudste loopt voorop, de jongeren volgen. Ik schat de jongste tien jaar. Alles verloopt in perfecte stilte en dan stapt de rij weer verder, naar de volgende knielende gelovige. Niemand mag het hoofd boven het hoofd van zelfs de kleinste monnik verheffen. Vijf minuten later komt een volgende rij uit het duister en verdwijnt weer in de groeiende schemering. Elders in de stad gebeurt hetzelfde.
Bij al dat rondlopen in de stad krijg ik pijnlijke voeten en stijve spieren. Dus kies ik voor een oliemassage bij het Rode Kruis. Dat is hun vorm van fondsenwerving. Behi, een jonge man van twintig, spreekt gebrekkig Frans, nog minder Engels. Maar hij heeft vijf jaar lang voor massagist gestudeerd. Zijn moeder doet dit immers ook. Zijn ouders wonen wel op de buiten, twee uur rijden hier met de moto vandaan. Terwijl ik op mijn rug lig, strijkt hij een vleugje olie op mijn kuiten en dijen en wrijft ze dan diep en langzaam in mijn huid. Hij volgt heel precies en krachtig de strengen van mijn spieren en pezen. Dit is de meest meesterlijke massage die ik sinds lang heb gekregen. Dan volgt mijn rug en mijn schouders. Daarna mag ik me draaien om de voorste helft van mijn lichaam te laten behandelen. Voor vier euro wordt ik een uur lang onder handen genomen!
Sindsdien heb ik de oude hoofdstad verlaten en ben nu in de vlakte der kruiken aangekomen. De afstand, tweehonderd zestig kilometer, heeft een ganse dag bus geëist. Over kronkelende bergbanen, door mist en regen. Ook al komt men weinig verkeer tegen, op zulke wegen kan men nauwelijks veertig kilometer per uur gemiddeld halen. Toch zijn de wegen veel en veel verbeterd sedert negen jaar geleden. Er rijden nu ook meer auto’s en vooral moto’s. Een ander teken van vooruitgang? Er is bijna overal en altijd elektriciteit. En in de hotels veelal internet, draadloze en snelle verbinding op elke kamer. Zelfs in een wat oudmodisch hotel, zoals dit vandaag.
Het is nu half acht zondagmorgen. Gisteren was ik vroeg in bed wegens een elektriciteitspanne. Nu ga ik ontbijten en dan de valleien der kruiken bezoeken. Wellicht stuur ik je dit bericht vanavond toe. Tot later.