Vandaag laten we Herman Frijlink verder aan het woord over God. In deze bijdrage gaat het over Jahweh.
Jahweh was niet vanaf het begin al de God van de Bijbel. In het Bijbelboek Exodus staat dat ook bevestigd. Voor Hij de God van Israël werd, was Hij de god van wind, vuur en water. Dat veranderde toen Hij Zijn naam openbaarde aan Mozes en Zijn beloften aan Abraham bevestigde door een verbond te sluiten met Zijn nakomelingen, de Israëlieten. Toen deze zich definitief hadden gevestigd in Kanaän, nu Israël of Palestina, kregen ze ook te maken met de godsdienst van de mensen die er al woonden, zodat het verbond met Jahweh direct op de proef werd gesteld. De Hebreeuwse Bijbel, het Oude Testament van de christelijke Bijbel, is te zien als een soort verslag van de manier waarop een reeks van profeten en koningen de verering van Jahweh veilig stelde ten koste van de cultus van Baäl en zijn vrouwelijke tegenhanger Astarte. Deze cultus was afkomstig uit Tyrus, gelegen in het huidige Libanon.
Langzamerhand slaagden de Hebreeuwse profeten er in, soms met, soms zonder de hulp van de koningen, deze cultus terug te dringen en de leer van Jahweh er van te zuiveren. Het kwam er op neer dat ze Jahweh vereenzelvigden met El, de belangrijkste god van de toenmalige inwoners van Kanaän. Zo namen ze ook het idee over dat Jahweh een jaloerse God is, die volgens de gelovigen groter is dan enig ander god, precies zoals ook de leer van de islam het zegt: Allahoe akbar, Arabisch voor ‘God is groter’. Een ander voorbeeld van overnemen en zich beter voelen is dat de religies in het toenmalige Midden-Oosten allemaal een versie kenden van het scheppingsverhaal dat veel lijkt op het scheppingsverhaal in de Hebreeuwse Bijbel. Overnemen en zich beter voelen is de rode draad in de geschiedenis van God.