De diaspora is de Joodse gemeenschap buiten het hedendaagse Israël of de verspreiding van het Joodse volk buiten Israël, te beginnen met de Babylonische ballingschap in 586 v.C.. ‘Diaspora’ is Grieks en betekent letterlijk verstrooiing, verspreiding. De Joden gebruiken zelf het Hebreeuwse woord ‘galut’ dat ballingschap betekent. Ze duiden hiermee op de Babylonische ballingschap in 586 v.C., het begin van de diaspora. In dat jaar veroverden de Babyloniërs het koninkrijk Juda en deporteerden een groot deel van de inwoners naar Babylon.
Toen de Perzische koning Cyrus de Grote Babylonië veroverde gaf hij de Joodse ballingen in 538 v.C. toestemming om Babylon te verlaten. Een deel van hen keerde terug naar het moederland of een ander land in het Midden-Oosten. Zo ontstond de eerste grote Joodse gemeenschap in diaspora al in de Egyptische stad Alexandrië, waar in de 1ste eeuw v.C. 40 procent van de bevolking uit Joden bestond. Een ander deel van de ballingen echter bleef in Babylon.
Na de verwoesting van de Tweede Tempel door de Romeinen verslechterden de omstandigheden in het land dusdanig dat groeiende aantallen inwoners het land verlieten. In de 1ste eeuw n.C. woonden naar schatting al vijf miljoen Joden buiten Palestina. Net als nu woonden er toen al meer Joden buiten Palestina dan er in. Jeruzalem en Palestina bleven echter centraal staan in het leven van de Joden in diaspora. Nadien verspreidden ze zich over een groot aantal landen in Europa en de Verenigde Staten.
In de 19de eeuw begonnen steeds meer Joden terug te keren naar Israël. In 1948 stichtten de Joden de nieuwe staat Israël.
Orthodoxe joden verschillen van mening over de betekenis van de diaspora. De meerderheid steunt het zionistische ideaal over de terugkeer van alle Joden naar Israël, maar een minderheid, o.a. in Antwerpen, ziet in het hedendaagse Israël een goddeloze staat die met zijn bestaan indruist tegen Gods wil.