Deze bijdrage is een passage uit het boek van David Van Reybrouck: Congo EEN GESCHIEDENIS.
1482. Het waren Portugezen, die naast linnen ook hosties meebrachten. De koning van de Bakongo, Nzinga Kuwu, stond toe dat ze in zijn rijk vier missionarissen achterlieten en stuurde in ruil vier notabelen met hun schepen mee. Toen ze enkele jaren later terugkeerden met wonderlijke verhalen uit dat verre Portugal, brandde de koning van verlangen om het geheim van de Europeanen te kennen en liet zich in 1491 dopen tot Don João. Enkele jaren later echter keerde hij teleurgesteld terug naar zijn veelwijverij en waarzeggerij. Zijn zoon, prins Nzinga Mvemba, zou echter een diepchristelijke man worden en regeerde vier decennia over het Kongo-rijk (1506-1543) onder zijn doopnaam Affonso I. Het was een periode van grote voorspoed en consolidatie. De handel met de Portugezen vormde de basis van zijn macht. En toen die Portugezen slaven vroegen, liet hij raids uitvoeren in naburige gewesten. Dat gebeurde al van oudsher, slavernij was een inheems fenomeen, wie macht had had mensen, maar zijn bereidwillige medewerking kwam de verstandhouding met de Portugezen zozeer ten goede dat Affonso een van zijn zonen naar Europa mocht sturen voor een priesteropleiding. De zoon in kwestie, ene Henrique, 11 jaar oud, leerde in Lissabon Portugees en Latijn, en trok erna naar Rome, waar hij werd gewijd tot bisschop - de eerste zwarte bisschop uit de geschiedenis - alvorens huiswaarts te keren. Hij was echter zwak van gestel: enkele jaren later stierf hij.
De kerstening van het Kongo-land werd toen maar verder behartigd door Portugese jezuïeten en Italiaanse kapucijnen. In niets geleek het op de missionering uit de negentiende eeuw: hier richtte de kerk zich uitdrukkelijk op de bovenlaag van de bevolking. De kerk stond voor macht en weelde, en daar had de top van het Kongo-rijk wel oren naar. De rijken lieten zich dopen en namen adellijke Portugese titels aan. Sommigen leerden zelfs lezen en schrijven, al kostte een blad papier toen nog een kip, en een missaal een slaaf. Maar er werden kerken gebouwd en fetisjen verbrand. Waar hekserij was, moest het christendom zegevieren. In de hoofdstad, Mbanza-Kongo verrees een kathedraal, maar ook daarbuiten lieten provinciegouverneurs kerkjes bouwen. De bredere bevolkingslagen bekeken die nieuwe godsdienst met belangstelling. Terwijl de christelijke priesters hoopten het ware geloof te brengen, zag het volk in hen de beste bescherming tegen hekserij. Veel mensen lieten zich dopen, niet omdat ze die hekserij achter zich gelaten hadden, maar juist omdat ze er zo sterk in geloofden! Het kruisbeeld werd zeer geliefd als de krachtigste van alle fetisjen om kwade geesten te verdrijven.
Anno 1560 beleefde het Kongo-rijk, na de dood van Affonso, een diepe crisis. De kans is groot dat jongens om hun hals een kruisbeeldje, een rozenkrans of een medaille droegen, desnoods een amuletje door hun moeder gemaakt. Het christendom verdreef geen ouder geloof, maar versmolt ermee. Jaren later, in 1704, toen de kathedraal van Mbanza-Kongo alweer een ruïne was, zou een plaatselijke, zwarte mystica in de bouwval wonen en beweren dat Christus en Madonna tot de Kongo-stan behoorden. Toen in het midden van de negentiende eeuw zendelingen bij de benedenloop van de Congo rondtrokken, ontmoetten zij nog steeds mensen met namen als Ndodioko (van Don Diogo), Ndoluvualu (van Don Alvaro) en Ndonzwau (van Don João). Ze zagen ook dat er rituelen werden uitgevoerd bij kruisbeelden van drie eeuwen oud, die inmiddels bekleed waren met schelpen en steentjes en waarvan iedereen stellig beweerde dat ze inheems waren.