dinsdag 3 november 2009

De Rode Vlinder – Deel 2

Jalchatra, woensdag 9 april 2003
‘Toen ik lang geleden in het hospitaal toekwam, was ik heel bang. Zij waren er wel heel vrien¬delijk, maar ik miste mijn vrienden. Mijn ouders konden niet bij mij blijven. Zij moesten het veld bewerken, rijst planten en later oogsten. Mijn klein broertje moest de geit hoeden. Mijn twee zussen moes¬ten hout verzamelen en er koeienmest op strijken om het vuur te stoken. Vaak heb ik geweend. Soms kwam dan een verpleger praten.
Vier maand later zei de dokter: “Jij bent genezen. Alleen je hand moet nog geopereerd worden. Ook dat kost je niets.” Ik mocht helemáál stoppen met pillen nemen!
Lepra doet verschrikkelijke dingen. Zij kan de huid gevoelloos maken. Dat kan men eenvoudig testen. Maar zo loopt men ook in een doorn of een scherf en verzorgt zich niet. Zo is een stukje van mijn duim weggezworen. Of zij verlamt de spieren van de enkel of van het ooglid. De ene mankt, de andere kijkt star en krijgt een oogontsteking. Weer anderen krijgen gekromde vingers of tenen.
Ik heb in de vlinderkliniek ook vele anderen leren kennen, tb-lijders. Voor elke leprapatiënt waren er vijftien van hen. Zij hoestten de ganse nacht. Ik heb wel eens in dat rare toestel met twee gaatjes gekeken. Daar zag ik de blauwe staafjes. “Dat zijn de bacillen”, zei de dame. “Een zieke hoest die uit en daarvan worden anderen ziek.”

Na de koffie trekt de stoet bezoekers naar de mannenafdeling. Vóór de deur van de verzorgingskamer baden enige zieken hun voeten en hun wonden. Want lepra vreet het huidsmeer weg zodat hun vel openbarst; weer volgen er zweren. Een enkele patiënt krijgt een gezicht als een leeuwenkop. Nu zitten ze hier allen op een rijtje met teenloze voet¬klompen, geblokkeerde enkels, ver¬krampte handen, onbeweeglijke oogleden. Afschuwelijk om zien, maar met zuivere wonden!
Sommige tb-lijders hebben het nog moeilijker met bij¬komende hartproblemen. Finoz’ stem is steeds schor. “Zijn strottenhoofd is ook aangetast”, legt de dokter uit. Bij een ander is de long al driekwart volgelopen met etter. Die moet regelmatig met een naald weggezogen worden. En Shariz, verslaafd aan heroïne, was vroeger een rijke boer. Hij heeft vrouw en kinderen verwaarloosd en verstoten. Nu is hij straatarm, want elke dosis kost hem vijfhonderd taka. Tien euro per dag. “Dat is meer dan ik zelf verdien”, flapt de dokter eruit. Hij geeft de man terstond een verbale behandeling. “Een zedenpreek”, lacht mijn maat. “Ik zal proberen te stoppen”, belooft Shariz. Maar zal hij echt zijn verslaving overwinnen met een uitbrander en een belofte? Naast hem ligt een ander levend geraamte. Al voor de derde keer weer. Telkens hij ontslagen wordt, weigert hij verder pilletjes te slikken. “Nu is hij resistent”, verklaart de arts.’
Het middageten is klaar voor de patiënten. Verblijf, genees¬middelen, verzorging en eten voor hen, het is hier allemaal gratis. De familie die bij de zieke blijft, betaalt voor zichzelf de helft van de kosten.

‘Plots weet ik het niet meer. Wat moeten deze mensen straks? Alleen de minst verminkten zullen nog kunnen werken. Zij worden nog opgenomen in hun familie en hun dorp. En de anderen? In slechts enkele gevallen zet de kliniek hen weer op weg. Met een koe of een naaimachine komt een familie er bovenop!

Gehuld in de nacht, zo tastbaar dichtbij, huilt de jakhals. Een bijna menselijke schreeuw van pijn, zo onvoorstelbaar luid. Een beest bonkt in het donker over het dak. Mensen blijven in het licht. En niemand ziet de angst in hun ogen...

Jalchatra, donderdag 10 april 2003
In het polikliniekje van Damiaanactie, één kamertje klein in dit grote ziekenhuis, trappen de tien bezoekers op mekaars tenen en staan onverwacht op elkaars foto’s. Rond twee tafeltjes rommelt het van patiënten die willen gewogen worden of onderzocht, onder bewaking pilletjes slikken en waarbij een nietig vrouwtje ook nog een prik moet krijgen in haar onzichtbaar achterwerk.
‘In zo’n zaaltje in mijn upazilla, heb ik ooit elke morgen een dosis pillen geslikt. Tot ik het opgegeven heb. Enkele maanden later was ik er weer veel slechter aan toe. Dat is nu gelukkig voorbij.’
Ondertussen lummelt een oude man met grote baard wat rond en draait een doosje spuug om en om in zijn hand. In de hoek staart een nette dame vlijtig in zo’n ding met misschien blauwe bacterie¬staafjes. In de andere hoek wast ze dan weer rustig glasplaatjes bij al dat gekakel.

Uit het boek ‘De Rode Vlinder
Damiaanactie in Bangladesh’
door Gard Vermeulen.
Dit boek is uitsluitend te koop bij
www.unibook.com
Zoek naar ‘De Rode Vlinder’

Week 2009-45 - K L uittreksels foto's