Toch nieuwe ervaringen.
Ik schreef het vorige keer al: dit is mijn derde reis in Vietnam. Kan ik dan wel nieuwe ervaringen opdoen? Jawel. De tweede dag al bezocht ik voor het eerst het gebalsemde lichaam van oompje Ho. Dat was een voorspel.
De volgende dag kwam ik in een parelkwekerij terecht. Ik wist wel dat er parels gekweekt woorden, maar hoe? Zal ik je het geheim verklappen? De eerste stap is de kweek van gewone oesters. Er zijn drie soorten die het tot pareloester kunnen scoppen en elk uit een andere streek van de wereld komen, maar allen hier gekweekt worden. Men zaait het zaad in op touwen en hangt ze in het zeewater van de baai van Halong. Ongeveer halfweg hun leeftijd worden ze ingeënt. Dat betekent dat er met een stukje kraal van een andere oester ook een erwtgroot bolletje van oesterschelp ingeplant wordt in de levende drager. De wonde wordt degelijk ontsmet. Dan laat men ze weer in het water, vastgehaakt in een rek dat wat lijkt op de gril waarin men vroeger bakharing bakte. De oesters moeten om de twee maanden opgehaald worden en gereinigd. De helft van hen overleeft de behandeling niet en moet verwijderd worden. Nog eens twee op tien spuwt het vreemde ding uit en slechts drie op tien ontwikkelt een parel na anderhalf, twee of vijf jaar. De tint van de parel is afhankelijk van het ingeplant stukje kraal. Gekweekte parels zijn perfect rond, terwijl de natuurlijke wel wat variëren in kleur en vorm.
Een boottocht tussen de karstbergen van Halong baai heb ik al eerder gemaakt. Het verhaal gaat dat een draak uit de hemel de Vietnamezen ter hulp kwam in een van de talrijke oorlogen uit het verleden en dat dit beest uiteindelijk versteend geraakte in de baai. Toch blijft de tocht in een grot van een der bergen een wow-ervaring midden ingewikkelde stalactieten aan het plafond en stalagmieten op de begane grond. Tussen mijn vijf Nederlandse reisgezellen blijf ik chauvinistisch beweren dat de grotten van Han mooier zijn.
Een gelijkaardig karstlandschap mag ik ook wat verder bewonderen. Uit het vlakke land, met rijstvelden en wat kleine riviertjes, rijzen ook bergen op als een brokkelige muur midden de vlakte. Daar ben ik gaan varen. De dame achteraan in de boot lag lui achterover en roeide met de voeten!
De volgende nieuwe ervaring was eerder pijnlijk of droevig. Tijdens de Vietnamees-Amerikaanse oorlog lieten de Noord-Vietnamese troepen hun bevoorrading van Noord naar Zuid lopen langs veldwegen of paden door de bossen. De Amerikaanse inlichtingdiensten wisten die ongeveer liggen en bombardeerden ze duchtig. Met nog meer uithoudingsvermogen herstelden jonge vrouwen die wegen zo snel mogelijk: putten vullen, hopen grond weer wegwerken, alles aandammen: ’s anderendaags konden de militaire konvooien er weer over rijden. Tijdens zulke werken kwamen tien ongehuwde vrouwen om door een welgemikte bom. Hun herinnering wordt levendig gehouden met een reusachtig monument dicht bij hun graven. Vele Vietnamezen, diep doordrongen van de eerbied en de plicht tegenover voorouders, komen bloemen zetten en wierookstaafjes branden bij de graven van deze vrouwen zonder nakomelingen en dus verstoken van de gepaste eerbewijzen.
Tam Coc is een dorpje van zeshonderd mensen in die vreselijke zone. Om zich te beschermen tegen de bommenregen groeven ze, zoals elk ander dorp, onderaardse gangen uit met inhammen, voor elk gezin eentje: twee bij één meter voor een gezin van vijf personen. Er was ook een school voorzien voor de kinderen en een hospitaal met materniteit. Zeventien kinderen zagen het ‘levenslicht’ onder de grond. De eerste twee gangen werden gegraven op tien en vijftien meter diepte. Toen de vijand bommen ging gebruiken die zich tot zeventien meter diep in de grond boorden voor ze ontploften, maakten ze een derde pijp op drieëntwintig meter. Alles was handenarbeid en ‘s nachts werd de aarde gestort in de oceaan, zodat die boel niet zichtbaar was uit de lucht. Ik ben in de mollenpijpen niet binnen geweest, want zolang kan ik niet meer gebogen rondlopen. De Vietnamezen zijn hooguit 1.65 m groot.
Luxueuzer was het leven en vooral de dood van de keizer in Hué. Dat was de hoofdstad in de negentiende en begin twintigste eeuw. De keizer was echter machteloos onder de Franse heerschappij. De voorlaatste van de rij, Khai Diem, was een verslaafd gokker. Naar het voorbeeld van zijn voorgangers begon hij tijdens zijn leven al het eigen graf in te richten. De kostbaarste materialen, het mooiste landschap, de beste architecten en de verfijnste kunstenaars waren nauwelijks goed genoeg. De kosten rezen hemelhoog en hij vroeg de Fransen om de belastingen te verhogen van handelaars, werklieden, simpele mensen. Het ongenoegen steeg en de communistische partij ontkiemde. De man was ziekelijk en overleed voor zijn mausoleum klaar was. Het is een juweeltje geworden in XXXL-formaat. Er zijn een tiental van deze gebouwen in de omgeving, voor elke keizer een, met enkele uitzonderingen.
Nu ben ik in Hoi An, een ouderwets stadje, waarvan de vroegere zeehaven verzand is. De handel is opgeschoven naar Da Nang, vijfentwintig kilometer verder. Alle Amerikaanse oorlogsbodems legden daar aan als enige toegankelijke haven en werkten als een magneet op noordelijke bombardementen. Zo is Hoi An gespaard gebleven: een geluk bij een ongeluk. Nu is het overrompeld door toeristenzaken: souvenirwinkeltjes, restaurants , massagesalons, kledingzaken en enkele oude gebouwen. Ook met honderden feeërieke lampionlichtjes ’s avonds.
Terwijl de wereld siddert en beeft van de coronaziekte, blijft Vietnam opvallend gespaard. Vorige keer heb ik je verteld waarom. Misschien mag ik schuchter suggereren dat de heibel overdreven is. Want het aantal doden wereldwijd is miniem, vergeleken met een jaarlijkse griepepidemie en de overledenen zijn zeer vaak mensen op hoge leeftijd die wellicht al eerder verzwakt waren. Weliswaar lijkt het besmettingsrisico groter dan bij griep, maar ik voel me hier nog heel goed bij.
Nu de Chinezen reisverbod hebben gekregen van hun eigen regering en de Zuid-Koreaanse vluchten naar Vietnam geschrapt zijn, zijn de grote toeristenstromen verdwenen. Het is hier dus vrij rustig. Ik reis nog wel wat verder en houd je op de hoogte.