We bevinden ons met de apostelen aan de oever van het meer en Jezus spreekt de verantwoordelijke, namelijk Petrus, aan (Joh 21, 15-17): ‘Simon heb je me lief, meer dan de anderen?’ Die antwoordt in naam van al de anderen: ‘U weet, Heer, dat ik u bemin.’
De vraag van Jezus betekent: ‘Ben je nog gebonden aan je zelfzucht, aan je eigen ideeën en grillen of geef je totale prioriteit aan mij, je Schepper en Verlosser? Heb je vertrouwen in mijn leiderschap? Ben ik je vreugde?’ Ons enige goede antwoord daarop luidt: ‘De Heer is mijn Herder en ik wil geen ander, omdat ik weet dat Hij mij langs veilige paden leidt’(Ps 23). Op onze beurt willen we dat geluk ook aanbieden aan kwetsbare mensen. We doen dit enkel en alleen omwille van zijn naam, niet om onze verdiensten te etaleren. Gratis omdat Hij ons roept. Herder zijn van mensen is nooit zomaar een beroep. We zijn gezonden ‘in nomine Patris’, ‘in de naam van de Vader’. Niet uit eigenbelang en zelfs niet in het belang van de Kerk. Geleid door de Vader, kunnen we gerust op weg gaan, ‘naar grazige weiden, naar vredig water, met olie gezalfd, voorzien van een boordevolle beker’(Ps 1), op zoek naar het verloren schaap (Lc 15, 4-6). Met zijn stok en zijn staf gaan we op weg ‘om het verloren dier te zoeken, het gewonde te verbinden, het zieke te sterken’ (Ez 34,16).
Uit het boek: In de naam van de Vader, 365 fragmenten uit homilieën en toespraken van MGR. LUC VAN LOOY (uitgegeven door Halewijn in 2018)