In het noviciaat kreeg iedereen een werk opgedragen.
En ik moest de trap poetsen, ja.
Ik ging met een emmer water naar boven en ik goot
die emmer water van boven naar beneden, zodat
ook de muur een beetje bespat was. En heel toevallig
kwam de magister – dat is de overste van het noviciaat –
voorbij. Die zag dat. En die was kwaad hé.
Die zegde: ‘Moet ge nu zo een trap poetsen?’
Ik zei: ‘Hoe doet uw moeder dat?’ En hij:
‘Hebt ge dan nooit een trap zien poetsen?’ Ik zeg:
‘Neen, heb ik nooit gezien.’ ‘Hebt ge dat nooit gezien?’,
zegde ie opnieuw. Ik antwoordde: ‘We hadden thuis
geen trap.’ Hij weer: ‘Ge moet een emmer water
pakken, en zo’n handborstel, en dan trap voor trap
afschuren.’
Toen heb ik dat zo gedaan en dan moest ik dat water
weggieten. En toen ik de tweede emmer weggoot, was
er de borstel bij. En die ging mee de wc in. En ik dacht:
als ik dat moet gaan zeggen, dat ik nu ook de borstel
kwijt ben…!
Dan heb ik mijn mouwen opgerold en ben ik daarin
gegaan (in de wc)… totdat ik met twee vingers een paar
haartjes vast had en zo ‘stillekes aan’ de borstel naar
boven kreeg… En ’t was weer opgelost.
Uit het boek Kijk naar de zon! samengesteld door Peter Ausloos