woensdag 30 januari 2013

Gezinsbond Korbeek-Dijle

Op zondag 10 februari 2013 organiseert de Gezinsbond afdeling Korbeek-Dijle om 14.30 u in het OC “Ter Dijle”, Nijvelsebaan 150, een kinderconcert (kinderen van 4 tot 10 jaar en hun ouders) ‘RED DE WERELD’, ten voordele van de vzw JAMARA, een vereniging voor Ethiopische kinderen.

Ondermeer AXEL PELEMAN treedt op in dit concert.

Inkom: 3 euro per persoon voor leden van de Gezinsbond, en 5 euro per persoon voor niet-leden.

U inschrijven door een mailtje naar an_lefevre@hotmail.com

Week 2013-05 - Red de wereld

Neurose

Cursiefje van Frans De Maeseneer

Graag wil ik een beetje zin en onzin vertellen over de neurotische mens. Ik doe dat omdat het niet goed is alles wat te maken heeft met psychologische problemen toe te vertrouwen aan alleen maar beroepspsychologen. Wij hebben allemaal te maken met neurotisch gedrag van mensen uit onze meest nabije kring. En we zijn met velen onbekwaam om daarmee om te gaan.

Klagen en aanklagen, dat zijn de twee typische woorden. Ze liggen altijd dicht bijeen. Dat is precies het eigene van het fenomeen. De neuroticus klaagt omdat hij/zij altijd erge dingen meemaakt. De minste kwaal is meteen een symptoom van kanker. Alle mensen zijn vijanden van het geluk: ze groeten nooit, ze luisteren nooit, ze vertrouwen je nooit iets toe, de anderen hebben altijd alle geluk terwijl hij/zij altijd de dupe is van de situatie, al de anderen zijn succesmensen terwijl bij hen alles mislukt. Deze lijst kan eindeloos worden aangevuld. En de neurotische mens doet niet anders - en niets liever? - dan voor de hele wereld alle toetsen van dit klavier eindeloos te bespelen. Zo is de neuroticus een klachtenspecialist. Bemerk intussen dat alle uitspraken in absolute termen worden gesteld. Alles is erg. Alles is dramatisch. Dat is één zijde van de medaille.

De keerzijde van de medaille is de aanklacht. Maar dat is te voorzichtig gezegd. De aanklacht is niet zomaar de logische keerzijde van de medaille. In de klacht steekt al de aanklacht: wie mijn klachten aanhoort, is een schuldige. Wie luistert, is de oorzaak van de afwezige vreugde. ‘Het is uw fout’. De consulent, de buurvrouw, de echtgenoot, de priester moet schuld bekennen. Het is allemaal zo erg geworden door ‘hun’ nalatigheid. Zo is de neurotische mens een grootmeester in de strategie van de chantage: als ik niet gelukkig ben, dan is het omdat gij mij ongelukkig maakt! Zo wordt deze mens een tergend wezen. Op tele-onthaal kent iedere telefonist-van-dienst dit mechanisme.

Wat moet je daarmee doen? Dat weet ik niet. Echt niet. Samen met vele anderen heb ik intussen wel geleerd dat de neuroticus mij niet ongelukkig mag maken. Want - en dat is kapitaal - ik kan hem/haar onmogelijk genezen. Ik ben ook niet de oorzaak van de kwaal. Dat mag je natuurlijk nooit zeggen. Dat verhoogt alleen maar het klagen. Je mag bovendien ook niet met redelijke argumenten de klachten weerleggen: dan bewijs je eens te meer dat je er niets van begrijpt.

Intussen blijft de vraag wat ik moet doen. Ik weet het echt niet. Alleen mag ik hopen dat ik de zucht- en kuchtelefoons overleef. En dat deze mensen hun kwaal overleven. Ze zullen - zo vrees ik - hun kwaal lang verdragen. Ik kan niets anders doen dan deze mensen uit handen te geven.

En hopen dat ik deze nacht goed slaap.

Tot zover Frans De Maeseneer.

woensdag 23 januari 2013

Gelezen In Tertio Van 9 Januari 2013

1. De ontdekking van de hemel

Uit een artikel van Jos Vranckx

Eben Alexander, een befaamde Amerikaanse neurochirurg, viel in coma als gevolg van een agressieve infectie die zijn neocortex uitschakelde, het gedeelte van de hersenschors dat voor het bewustzijn verantwoordelijk is. Tijdens zijn coma van zeven dagen maakte hij naar eigen zeggen een bijna-doodervaring mee die hem in het hiernamaals bracht.

Net zoals de meeste neurologen was hij ervan overtuigd dat het brein het bewustzijn bepaalt en er niet zoiets kan bestaan als geest, ziel of eeuwig leven. Het bewustzijn is niets meer dan een erg complex computerprogramma. Wanneer de machine stopt, stopt het bewustzijn.

Alles verandert als de dokter op 10 november 2008 plots door een zeldzame ziekte wordt getroffen, die in bijna alle gevallen fataal is: Colli E-meningitis, waarbij bacteriën de hersenen ‘opeten’. Hij zweeft tussen leven en dood tijdens een coma van zeven dagen. Scans laten zien dat zijn hele neocortex, de hersenschors die ons menselijk maakt, is uitgeschakeld. De beste Amerikaanse specialisten worden geraadpleegd, maar niemand weet raad. Antibiotica hebben geen effect. Zijn vrouw en kinderen krijgen de raad zich op het ergste voor te bereiden. In het geval hij onverhoopt toch mocht bijkomen, zou hij wellicht in een vegetatieve staat de rest van zijn leven moeten doorbrengen. Er was in de medische literatuur niemand bekend die van meningitis en een coma van meer dan enkele dagen, ongehavend was teruggekeerd.

De morgen van de achtste dag doet Alexander zijn ogen weer open. “Collega’s bekeken mij alsof ik uit het graf was opgestaan.” Ook al is hij fysiek verzwakt, vermagerd en verward, hij komt uit het coma als een ander mens. “Ik kwam terug in mijn brein en voelde me onverklaarbaar gelukkig. De herinneringen aan wat was gebeurd tijdens de week buiten mijn lichaam, kwamen in mijn geheugen naar boven met verbazende helderheid en in al hun volheid.”

Wat heeft de dokter meegemaakt in zijn coma? Zijn verhaal hierover leest als een sprookje. “Ik verloor mijn aardse identiteit en had een ontmoeting met de realiteit van een wereld van bewustzijn, die bestaat los van de beperkingen van mijn fysiek brein”, vertelt hij. Taal, emotie, logica, de grenzen van tijd en ruimte vallen weg. Eerst komt hij terecht in een soort onderwereld, koud, vochtig, donker en dreigend. De stank van ontbinding en dood. “Ik was in paniek, wilde weg, maar waar naartoe?” Tot uit de duisternis boven hem een licht doorbreekt en hij in een nieuwe wereld terechtkomt, schitterend en vol leven, die lijkt op de aarde en tegelijk ook niet. In zijn tocht door het ‘hiernamaals’ wordt hij gerustgesteld en begeleid door een jonge vrouw op de vleugel van een vlinder. Communicatie gebeurt zonder woorden. “Ik zag de overvloed van leven door talloze universums en hogere dimensies heen. Het hele avontuur was een soort overzicht van de onzichtbare, spirituele kant van het bestaan. Geen fantasie, maar reëler dan mijn leven op aarde ooit is geweest. Het zal de rest van mijn leven duren om te verwerken wat ik daar leerde.”

Alexander vergelijkt zijn situatie van toen met die van een foetus in de baarmoeder, waarbij de moeder God was, “de Bron verantwoordelijk voor de schepping van het universum en alles erin, de oneindige, alwetende, almachtige en onvoorwaardelijk liefhebbende God, voor wie elke beschrijving tekortschiet. Een van de grootste vergissingen die mensen maken wanneer ze denken over God, is dat Hij onpersoonlijk is. God is ‘menselijker’ dan jij en ik, en verbonden met ieder van ons.” Achteraf ontdekt de dokter dat de jonge vrouw die hem vergezelde, zijn overleden biologische zus was die hij als adoptiekind nooit had gekend.

Alexander beschouwt het nu als zijn plicht mensen te vertellen over de realiteit achter het lichaam en de aarde. Bij zijn confraters stuit hij vooral op verdeeldheid en scepsis, maar hij neemt hen dat niet kwalijk “want ik was ook zo”. “Ik waardeer het leven nu meer dan voordien omdat ik het nu in zijn ware context zie. Liefde is het centrum van het universum. Dat is de onbegrijpelijke, glorierijke waarheid die leeft en ademt in het hart van alles wat bestaat of ooit zal bestaan. Hoe overweldigend het kwaad in de wereld ook kan lijken, de liefde overheerst en zal uiteindelijk triomferen.”

Tot zover Jos Vranckx en Eben Alexander.

2. Het Seculiere versus het Religieuze

Enkele pertinente vragen en meningen uit een artikel van Richard Steenvoorde getiteld Samenleving in spreidzit over religie

Waarom discussieert onze samenleving zo fel over religie? Wat zijn de diepere lagen, de onderstromen, die deze discussie voeden? Deze vragen vormden het uitgangspunt van een discussiemiddag aan de Universiteit Tilburg.

Wat zegt de discussie over religie over onze samenleving zelf? Pieter van Os, journalist van NRC Handelsblad, wijst op de merkwaardige paradox dat juist de mensen die het hardst roepen dat ze voor een scheiding van kerk en staat zijn, de neiging hebben om de staatsinmenging in religieuze zaken steeds groter te maken. Hans Goslinga noemde dat eerder al de zachte tirannie van de seculiere eigenwaan. Ontaardt onze democratische samenleving langzamerhand in een tirannie van heersende seculiere opvattingen? En vanwaar komt die tendens om nu ook religie uit de staatsvrije ruimte van burgers te halen en onder politieke en overheidsbemoeienis te willen brengen?

Theoloog en filosoof Rowan Williams, de anglicaanse aartsbisschop van Canterbury, wijst terzake op een dreigend gevaar: Als de seculiere meerderheid zich nu geroepen voelt om met een soort ‘overwinnaarsrecht’ religieuze taal en praktijken uit het politieke en publieke domein te weren, dan roept dat onherroepelijk een tegenreactie op. Een reactie die alle seculiere zekerheden wil vervangen door religieuze.

De Lof Der Luiheid

Cursiefje van Frans De Maeseneer

Luiheid is één van de zeven hoofdzonden. Zoiets past niet bij de mens. Het ontsiert en ontluistert hem. Daarmee zeggen we zeer veel ineens. Luiheid wordt gekoppeld aan zonde. Het is dus moreel kwaad. Bovendien, luiheid vernedert ons. Ik rijd niet graag op dit dubbele spoor. Is luiheid wel zo negatief? Zo ‘hoofdzondelijk’ kwaad? Dat wil ik eventjes onderzoeken.

Voordurend ontmoeten wij mensen die zeer actief zijn. Ze werken veel. Hun zaak, hun club, hun school, hun gezin vragen dat. Ze doen alles om iets ‘buiten zichzelf’ te dienen. Die mensen zijn daarin oprecht en moedig: deemoedig en edelmoedig. Niemand op aarde tekent protest aan tegen deze prestatiefierheid. Leve vader en moeder die zoveel voor ons hebben gewerkt! Het was voor hen gewoon om zoiets te doen. Ze gehoorzaamden aan een wet van het leven: wie liefheeft, doet veel moeite voor zijn keuze. Mensen die liefhebben, zijn alles behalve lui.

Een volgende stap is dat dit bezig-zijn wordt gedogmatiseerd, geïdeologiseerd en gespiritualiseerd. Dat wordt dan vertaald in een of andere dure eed: ik zal, ter ere Gods, nooit één minuut verliezen. Nooit zal ik rusten hier op aarde. Vakantie houden, daar dient de hemel voor. Enkele heiligen hebben ons op dat punt op een verkeerde voet gezet. Hun ernst werd rigoureus. Luistern, spelen, verwijlen, genieten werden zodoende werkwoorden des duivels. God verkiest de bezige bij. God vervloekt de mens die zijn tijd in ledigheid verslijt. In het zonnetje zitten is ongeoorloofd tijdverlies.

Ik vrees dat we daarmee in een gevaarlijke cultuur terechtkomen. In de cultuur namelijk van de humorloze ernst. De schepping moet steeds worden veroverd. Het lachen wordt gereserveerd voor de clown en de moppentapper. Wie geen overvolle agenda heeft, wordt een onmens. Wie de tijd niet bestormt, heeft van zijn opdracht en zijn roeping op aarde niets begrepen. Hij mist compleet de zin van het bestaan. Hij is letterlijk een nietsnut. Een nulmens. Eigenlijk is dat een nutteloze beleving van de schepping. De mens wordt een krachtpatser die daar een loon aan verdienen wil. Hij vergeet evenwel één ding: het leven is voor hen die op zaligheid kunnen wachten. De ijzeren monnik die weigert zogezegd lui te zijn, wordt ongenietbaar omdat hij enkel naar de strenge hemel kijkt.

Wie daarentegen in de goede luiheid gelooft, weet dat hij niet zo onverbiddelijk ernstig hoeft te zijn. God omgeeft ons met zaligheid als wij het aandurven te verwijlen bij de zegening van het leven. God mikt niet op helden. Hij vindt Zijn glorie in de mens die leeft. Dat is een gouden woord van de heilige Ireneüs. Dat woord is intussen bijna tweeduizend jaar oud. Het is goud waard. Spelen en stoeien en tijdverliezen zijn belangrijke doe-woorden. Alleen maar werken kan een gevaarlijke vervreemding zijn… uit angst.

Leve de luiheid die het leven geschieden laat.

woensdag 16 januari 2013

Gelezen In Tertio Van 2 Januari 2013

1. Een groepje jonge theologen lanceerde in Nederland in de nacht van 24 op 25 december de tegendraadse website www.godschrift.nl. Ze willen het niet hebben over vage religie en spiritualiteit, maar over de christelijke God en het geloof. De samenleving heeft de neiging God te bannen en tegen die politieke correctheid wil deze groep met korte essays ingaan.

2. ’Godsdiensten bewaren rijke tradities uit oude tijden’

(Uit een artikel van Emmanuel Van Lierde)

De os en de ezel horen traditioneel bij de kerststal. Wie wil weten wat die dieren daar doen, kan dat opzoeken in het zopas verschenen eerste deel van het Compendium van dieren als dragers van cultuur*. De rol van zoogdieren in mythologie, religie, volksgeloof, kunst en cultuur komt er uitvoerig aan bod.

De evangelieverhalen maken geen melding van de os en de ezel als toeschouwers bij de geboorte van Jezus. Waarom staan ze dan in de kerststal? “Er zijn twee Bijbelteksten die als voorafbeeldingen van Jezus’ geboorte werden geïnterpreteerd en daartoe de aanleiding gaven. Er was een foute vertaling van Habakuk die sprak over de geboorte ‘te midden van twee dieren’ in plaats van ‘te midden van deze tijd’. Bekender is Jesaja 1,3: ‘Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets; mijn volk heeft geen begrip.’ Kerkvaders Origines en Gregorius van Nazianze steunden op die citaten om van de os en de ezel getuigen te maken bij Jezus’ geboorte”, vertelt Marcel De Cleene (1946) die volkskunst en volkscultuur aan de UGent doceerde.

*Marcel De Cleene en Jean-Pierre De Keersmaeker, Compendium van dieren als drager van cultuur. Deel 1 Zoogdieren, Mens & Cultuur Uitgevers, Gent, 1.056 blz., € 95. Bestellen kan via www.tertio.be

C.L.

Retro

Cursiefje van Frans De Maeseneer

Mensen zijn allerminst consequent. Enerzijds zijn we modern, bijwijlen zelfs hypermodern. Anderzijds zijn we oeroud en antiek. Soms denk ik in al mijn naïeve openheid dat onze jonge mensen eeuwen vooruit zijn op mijn klassiek schema. Soms denk ik dat ik verder sta dan de jonge generatie. Ze kunnen zo goedkoop en kritiekloos nazeggen wat de televisie en de reclame voorzeggen. Ze zijn bijvoorbeeld heel sentimenteel bij de doop van hun kind, ze zijn bijvoorbeeld heel romantisch bij hun huwelijk. Wat is hier retromode? Wat is hier retro zonder meer? Wat is er modern aan vieringen met Engelse songs? Wat is er modern aan het Panis Angelicus van César Franck en het Ave Verum van Mozart? Wat is ouderwets in onze evangelieteksten? Wat is ‘gedemodeerd’ in onze steeds terugkerende zogezegde profane lezingen? Zijn we modern als we het evangelie lezen volgens de onlineversie? Eerlijk gezegd, ik heb daar geen last van. Ik heb daar ook geen probleem mee. Ik heb daar wel serieuze bedenkingen bij.

Die serieuze bedenkingen betreffen eerst en vooral mezelf. Ben ik retro ja of nee? Mag dat of mag dat niet? En, als ik retro mag zijn, waarom zouden de anderen het dan ook niet mogen? Zijn de songs en de rituelen van de jonge generatie zo origineel en zo nieuw? Of gehoorzamen alle mensen aan hetzelfde gegeven: zijn we niet allen de dienaar van de ‘mimesis’? Mimesis is een Grieks woord. Het betekent zoiets als nadoen wat wordt voorgedaan, en nazeggen wat wordt voorgezegd.

Zo is het duidelijk dat de kinderen in Spanje Spaans spreken; ze imiteren, ze ‘mimeseren’ de klank en de intonatie van vader en moeder. Dat gebeurt ook in Polen, in Ierland en in Japan. De mens is een wezen dat herhaalt. Mensen zijn herhalende wezens, retrowezens. Zoals een Amerikaans collega mij herhaaldelijk zegde: Engels is niet moeilijk, bij ons spreken de kids van zes jaar het al. Kinderen zijn retro. Een stap verder: alle mensen zijn retro.

Maar nu komt het heikele punt: we horen dat niet graag, het is min of meer een belediging. We zijn gedwongen geweest zovele jaren lang om ‘in’ te zijn en ‘mee’ te zijn. Daarin hebben we in de voorbije jaren veel geïnvesteerd. Toch is dat een valse vraag. De echte vraag betreft de waarheid der dingen en de waarachtigheid der mensen. Daarin wil ik voortaan investeren.

Kijk, drie dagen geleden heb ik in een uitvaart een tekst beluisterd van Jesaja. Twee weken voordien heb ik een lied gehoord van Bram Vermeulen: ‘dood ben ik pas als jij me bent vergeten’. En in diezelfde dienst mocht ikzelf een tekst voorlezen van Han Fortman over het hiernamaals. En om in de lijn te blijven: zeer onlangs mocht ik voorgaan in een jeugdviering: enkele jonge, deugdelijke teksten. Dit veelvuldige citaat dient enkel maar om te zeggen dat oud of nieuw op zich een slecht criterium is. Ik zin op waarachtigheid. Mijn vraag is: ‘Wie raakt mijn ziel?’ Wannes Van de Velde raakt me tot in mijn ziel. Johannes van Patmos doet dat ook. Jacques Brel bezit ook dat vermogen en de Matteüspassie van Bach eveneens.

Om alleen maar te zeggen dat retro of niet een slechte vraag is. Absoluut origineel is geen enkel mens op aarde. Wij herhalen. Wij bouwen verder… Zo is Gershwin bijvoorbeeld een ‘afwijkende’ voortzetting van von Beethoven. Zo zie je maar.

Als het retroverhaal van Jezus en de profeten maar ‘in’ mag zijn.

woensdag 9 januari 2013

Kerstavond 2012

Week 2013-02 - Kerstavond 2012 003Week 2013-02 - Kerstavond 2012 004Week 2013-02 - Kerstavond 2012 006Week 2013-02 - Kerstavond 2012 007

In Korbeek-Dijle draaide de kerstavondviering, voorgegaan door Daniel Taillieu, rond de krachtige en tegelijk zoetgevooisde zang van de Sint-Stevensgilde en het zeer mooie kerstverhaal Hanna’s kerst.

Geniet mee hieronder van dit prachtige verhaal.

HANNA’S KERST

Het was een drukte van jewelste in het stadje Betlehem. Dat kwam door de vele reizigers die terugkwamen naar hun geboortestad. De Romeinse keizer Augustus had dat immers bevolen omdat hij het volk wilde tellen.

Hanna, de dochter van een herbergier, probeerde zich een weg te banen tussen de menigte. Ze droeg een mandje vol eten voor de hongerige gasten. Plots stond ze stil. Boven de herberg straalde een grote zilveren ster aan de hemel. Hij was zo mooi! Vol verwondering keek ze omhoog…

Ze zag het ezeltje niet, totdat ze een stevige trap tegen haar knie kreeg! Met een harde klap viel ze op de grond. Alle boodschappen vielen uit haar mandje, op de straat. Hanna voelde een zere plek op haar knie en ze kreeg tanen in haar ogen. Een stevige man trok haar overeind en legde de groenten terug in haar mandje.

Een zachte vrouwenstem vroeg: “Is alles OK met je?” “Het gaat wel”, antwoordde Hanna.

“Jozef, de baby komt! Wat moeten we nu doen?”, zei de jonge vrouw plots.

“Als u een baby krijgt, dan kan Susanna u helpen!”, zei Hanna en ze holde naar het huis van Susanna. “Susanna, kom snel!”

Susanna kwam naar buiten en de man vertelde haar dat zijn vrouw op het punt stond een baby te krijgen. Ze vonden echter geen slaapplaats. Hanna’s vader was inmiddels ook buiten gekomen. “Hier is ook geen plaats meer, maar ik heb nog een stal. Niets bijzonders, maar het is er droog en rustig”, riep hij.

Hanna glimlachte naar haar vader. Ze wist dat hij terugdacht aan de nacht toen zij geboren werd. Ze nam de teugels van het ezeltje en bracht de man en de vrouw naar de stal.

Buiten was het al aardig koud en donker, maar binnen in de stal was het warm en behaaglijk. Susanna begon meteen alles te regelen. Hanna rende heen en weer en hielp waar ze kon. Ineens bedacht ze dat er nog geen wiegje voor de baby was. Ze vulde de voederbak van de beesten met vers hooi en legde er een dekentje van zichzelf in. Toen alles klaar was, zette ze zich in een hoekje van de stal en wachtte geduldig op de komst van de baby. Susanna stelde Maria gerust: “Doe maar rustig aan. Het kan nog een hele tijd duren voor de baby er is.” Susanna had al vele moeders geholpen. Haar vader had haar verteld dat Susanna haar leven had gered, die nacht toen ze geboren werd… en haar moeder was gestorven.

Hanna staarde door een kiertje naar buiten. Daar kon ze de ster aan de hemel zien. Hij scheen heel helder, alsof hij de wacht hield boven de stal. Ze dacht aan haar moeder. Zou ze ergens ver daarboven over haar waken…? Hanna was moe van deze bewogen dag en al snel viel ze in slaap.

Plots werd Hanna wakker. Ze hoorde lachende stemmen en een baby huilde.

“Het kindje is geboren!”, riep ze.

“Kom maar snel dichterbij”, zei Susanna, “Hij heet Jezus.”

Vol verbazing keek Hanna naar de baby. Hij was zo klein, zo mooi en zo schattig, en hij lag zo lekker in de armen van zijn moeder.

Er werd zachtjes op de staldeur geklopt. Hanna’s vader kwam binnen: “Buiten staan enkele herders. Ze zeggen dat ze door engelen zijn gestuurd”, zei hij verward.

De herders kwamen voorzichtig de stal in. Ze vertelden:

“We waren in de heuvels op onze schapen aan het passen, toen we plots engelen uit de hemel zagen neerdalen. Ze vertelden ons dat Christus geboren was… de Messias, de koning waar we al zo lang op wachten. En dat we de ster moesten volgen om hem te vinden.”

Hanna staarde de herders vol ongeloof aan. Als Jezus echt de koning was, dan zou hij toch in een paleis geboren worden en niet in haar stal. Maar toen dacht ze aan wat haar vader haar had verteld: dat de grote koning David eens een herdersjongen was en net als de herders op het veld werkte.

“Is Jezus echt een koning?”, vroeg Hanna aan Maria.

“Elk kindje dat wordt geboren, is bijzonder. Maar ik denk dat Jezus door God zelf is uitgekozen. Ik weet niet wat dat zal betekenen, maar ik weet dat God zelf voor hem zal zorgen, zoals Hij ons ook hier naar deze stal heeft gebracht. En daar heeft Hij jou voor gebruikt.”, antwoordde ze.

“Mij?”, vroeg Hanna.

“God kiest eenvoudige mensen uit om grote dingen voor Hem te doen. Wil jij Jezus in zijn wiegje leggen?”

Maria legde de baby in Hanna’s armen. Hanna liep trots naar de kribbe en legde Jezus voorzichtig neer. Toen pakte hij met zijn handje haar vinger vast. Ze had het vreemde gevoel dat niet zij de baby vasthield, maar dat hij haar vasthield…

“Ik zal je nooit vergeten…”, fluisterde ze.

Levinas

Cursiefje van Frans De Maeseneer

Veronderstel nu eens dat niemand je graag ziet. Dat je geen naam hebt en geen papieren. Dat niemand - helemaal niemand - zegt: mijn kind, mijn moeder, mijn vader, mijn broer, mijn zus. Veronderstel nu eens dat nu eens echt niemand op onze grote planeet je belangrijk genoeg vindt om aan je verjaardag te denken. Veronderstel nu eens dat niemand aanwezig is bij de geboorte van je kind; de biologische vader is immers laf spoorloos. Veronderstel nu eens dat je geen rechtmatig pensioen ontvangt. Veronderstel nu eens dat je zwaar ziek bent en niemand voor je telefoneert naar het ziekenhuis. Veronderstel eens dat je een huis zoekt of een home… en overal zijn de wachtlijsten te lang. Veronderstel eens dat je wil geholpen worden of gedepanneerd, maar precies nu zijn alle telefoonlijnen bezet van negen tot zeventien uur. Veronderstel nu eens…

Dat is literatuur die goed past in acties als broederlijk delen en welzijnszorg, voor artsen zonder grenzen en damiaanacties, voor zelfhulpgroepen en palliatieve zorgen en zo meer. Maar als je die lijn moest doortrekken over heel je leven, dan stoort het ons burgerlijk welbehagen. Maar dat is nu precies de garantie van onze authenticiteit. We moeten namelijk ophouden te redeneren en te denken en te handelen alsof het probleem van ondererkenning en onderwaardering van mensen een marginaal fait divers is. Het is de rauwe werkelijkheid van meer dan vijftig procent van onze wereldbevolking. En misschien is deze schatting nog braaf…

In ieder geval ethiek en godsdienst kunnen niet om het feit heen van de grote ‘ontrechting’ van mensen. Nu is er een joodse filosoof opgestaan die onze courante moraal doorlicht, analyseert… en er niet meer in gelooft. Zijn naam is Levinas. Zijn betoog is heel duidelijk.

Als je wil weten wat je moet doen, mag je niet enkel kijken naar woorden en waarden en principes. Dat zijn uiteindelijk gevaarlijke ontsnappingsroutes, die ons voor elk optreden van mededogen excuseren. Dan moet je kijken naar het gelaat van de andere mens: zijn behoefte, zijn angst, zijn vreugde, zijn dromen. Het gelaat van de andere - le visage de l’autre - zal je inspireren om niet langer te geloven in stijve dogma’s of even strakke houvasten. Dat leert ons Levinas. De moraal is niet gemáákt maar steeds in de maak.

Levinas nu was een Jood. Hij heeft heel zeker vanuit zijn opvoeding vaak het woord gehoord: luister Israël. Hij heeft echter de flair gehad het woord luisteren te vervangen door het woord zien. Daarmee wordt ons moreel systeem ondergraven. Volgens Levinas is moraal elke dag opnieuw uit te vinden. Moraal is niet allereerst gehoorzamen aan wat is vastgelegd van eeuwigheid tot eeuwigheid. Het is uit te vinden door attente mensen die maar één principe kennen: ik wil liefhebben. Wie liefheeft, wordt creatief.

Veronderstel nu eens dat Levinas gelijk zou hebben.

woensdag 2 januari 2013

Soep Op De Stoep

De actie ‘Soep op de stoep’ in de kerk van Korbeek-Dijle op zondag 16 december bracht 112,31 euro op.

Hartelijk dank hiervoor!

Als Je In De Miserie Zit En Geen Redding Ziet

Bid tot God, en al komt je gebed niet meteen over,

verman jezelf en geef nooit op; dus blijf hopen en blijf sterk.

Want geloof en bidden hoef je niet alleen in de kerk.

Betoon respect, dan krijg je respect.

Praat met je medemens, dan praat de medemens tegen jou.

Geef je pijn, dan krijg je pijn.

Hoe donker het ook is, probeer aan lichte momenten te denken.

Ontvang, zoals je ontvangen wil worden.

Dus als je leeft volgens deze zinnen,

blijf je lachen in deze donkere orde.

Geef niet op,

wanneer de dingen niet gaan, zoals je zou willen.

Wanneer alles lijkt tegen te zitten.

Geef niet op als het niet gaat zoals je had gewenst.

Ook al lijkt het of de hele wereld zich tegen je keert.

Blijf knokken, blijf hopen.
Het komt goed, je zult zien.
Achter de wolken schijnt de zon.

Geef alles wat je hebt, juist nu.

Want je bent dichterbij dan je denkt!

(Uit de Diaconale Nieuwsbrief van november 2012)

Een Parabel

Cursiefje van Frans De Maeseneer

Twee mensen gingen naar de tempel. Ze zochten een hoge plaats. Voor een hoog gesprek. Ze wilden iets gewichtigs zeggen over het leven, over de stand en de gang van zaken, over de toekomst.

De eerste zei: ‘Alles gaat de verkeerde kant op’. Hij had daaromtrent veel beelden en voorbeelden. Mensen steken hun paradijs in brand. En niets of niemand die hen tegenhoudt. De tweede zei: ‘Het leven is nog nooit zo mooi geweest als nu. Wat mensen allemaal kunnen en allemaal doen. Zoveel communicatie, zoveel zorg voor vrede en milieu, zoveel vrijwilligers’. Ze hadden allebei gelijk. Zo dacht het de eerste, zo dacht het de tweede. En ze waren geen van beiden fanatiek. Ze wilden luisteren naar elkaar maar ze bleven bij hun standpunt.

Daarop verscheen de wijze van de tempel. Ze vroegen of hij even luisteren wilde. Dat wilde hij. Ze zegden alles wat ze al duizenden keren hadden gezegd. De wijze luisterde. Daarop werden ze zelf ook wijs: ze vroegen wat hij van hun woorden dacht. Hij had daar geen mening over. Ze kregen dus geen van beiden hun gelijk.

Daarop vertelde hij hun deze parabel. Er waren eens twee mensen die opgingen naar de tempel. Ze zochten een hoge plaats. Voor een gesprek op hoog niveau. Ze spraken tot elkaar met grote sterke woorden. Ze hadden allebei gelijk, groot gelijk. En toch waren ze geen broeders. Hun waarheid verdeelde hen. Daarop stelde de wijze een vraag: wie van u heeft de waarheid gezocht boven en buiten zichzelf? Wie van u heeft de waarheid gezocht in de diepte, in de diepte van zichzelf? Daarop was hun antwoord: wij hebben de waarheid gezocht buiten en boven onszelf. Maar hoe moet het dan als wij waarheid willen vinden in onszelf? Daarop zei de wijze: luister naar de waarheid van je hartslag. Misschien hebt u alleen maar uw eigen ziel overgeslagen? De eerste begreep nu dat hij de verdoemenis van de wereld nodig had omdat hij angst had rond te lopen in deze verdorven wereld. De tweede begreep dat hij de vele positieve argumenten etaleerde om zelfzeker te worden. Hij was namelijk ook een angstig mens.

Zo hadden ze begrepen dat mensen pas waarheid vinden als ze varen naar het diepe… waar ze niet meer bang zijn van zichzelf of van hun schaduw.

En de toehoorders die alles vanuit de tribune hadden gehoord, klapten in de handen: de wijze heeft opnieuw wijs gesproken, een profeet is onder ons opgestaan. Luister naar hem.

Dat zegden ze vanuit de zijlijn.

Tot zover Frans De Maeseneer.