Delen in het leven van de mensen is halt houden bij de zieken en gekwetsten: daar ging de aandacht van Jezus naartoe. Dit principe maakt van de Kerk een gemeenschap die aandacht heeft voor de kleinen, de zieken, eerder dan een gemeenschap die met zichzelf bezig is. Het model van de barmhartige Samaritaan wijst erop dat de in zichzelf gekeerde priester en leviet geen verlossing brachten. Ze waren enkel bezig met zichzelf en met wat de Wet hen gebood of verbood.
Christus was bij dag een en al oor voor zijn mensen en ’s nachts ging Hij op de berg bidden, converseren met zijn Vader. Dat is wat paus Benedictus XVI ons meegaf: ‘De eucharistieviering is niet af indien ze niet gevolgd wordt door dienstbaarheid, door diaconie.’ Het zou geen teken van incarnatie zijn indien we de liefde die we van God ontvangen hebben alleen maar voor onszelf zouden houden en niet doorgeven. Eucharistie is het lichaam van Jezus breken en delen als brood en het bloed drinken als wijn. Zo leren we onszelf te delen met anderen. Toen Hij de voeten van de leerlingen gewassen had, was zijn commentaar: ‘Ik heb u een voorbeeld gegeven opdat jullie ook zo zouden doen.’ En na de instelling van de eucharistie klonk het: ‘Doe dit tot mijn gedachtenis.’ Toen de menigte te eten moest gegeven worden met vijf broden en twee vissen zei Hij: ‘Geven jullie henzelf te eten.’ Zo concreet raakt God ons aan.
Incarnatie is luisteren, contempleren. Daaruit groeit de pastorale houding van luisteren naar het Woord van God en tegelijkertijd naar de mensen. Reeds in Exodus sprak God: ‘Ik heb de roep van het volk gehoord’ en in het Nieuwe Testament lezen we: de goede herder kende de stem van zijn schapen en de schapen kenden zijn stem. Christus is ook geïncarneerd in de zieke, de arme, de hulpbehoevende. Zei Hij niet: ‘Watje aan de minsten van de mijnen hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan’?
Uit het boek: In de naam van de Vader, 365 fragmenten uit homilieën en toespraken van MGR. LUC VAN LOOY (uitgegeven door Halewijn in 2018)