Werkers tussen hemel en aarde
Uit een tekst van Sabine Alexander
Ze zingen als er blijdschap is en wenen als er droefheid heerst. Ze staan mee aan onze wieg en begeleiden ons naar het paradijs. Ze zijn geduldig, begripvol en hebben vleugels. Alleen over hun geslacht tast men nog steeds in het duister. Engelen bewegen zich tussen hemel en aarde, tussen de besognes van stervelingen en de bovennatuurlijke sferen. Ze waarschuwen en beschermen, ze zegenen en troosten en brengen het goddelijke binnen handbereik. Geen wonder dat ze van alle hemelse wezens de moderne mens het dierbaarst zijn. Ze waken over steden en treuren op graven. Ze bevolken koepels als wervelende wolken. Vrolijk bengelen ze in de kerstboom. Hun aanwezigheid is soms zo reëel dat we geloven ze met eigen ogen gezien te hebben. Op het wereldwijde web wemelt het van engelen die verlichting, bescherming en troost bieden.
Hoe engelen vleugels kregen en andere metamorfoses
Engelen zagen er niet altijd uit als bevallige gevleugelden die tussen hemel en aarde wieken om zich met mensen in te laten. Hoe kwamen ze trouwens aan hun vleugels? Al duiken engelen geregeld op in Bijbelse verhalen, over hun verschijningsvorm tasten we in het duister. Theologen beraadden zich over hun wezen en gedaante, maar aarzelden hierover uitspraken te doen. Voor kunstenaars was dat geen beletsel om die hemelse wezens naargelang de geest van de tijd gestalte te geven.
Als jongemannen in tuniek, zonder vleugels en zonder aureool, zo werden engelen in de vroegste christelijke schilderingen en reliëfs weergegeven. In die voorstellingen dook ook de Romeinse zegegodin Victoria geregeld op. Vleugels waren handig voor wezens die, zoals in de Openbaring van Joannes beschreven, hoog aan de hemel vliegen. Dus verschoven Victoria’s vleugels geleidelijk naar de figuur van de engel zodra het christendom een staatsgodsdienst was en heidense motieven zonder risico verchristelijkt konden worden. Victoria droeg ook haar haarband aan de engel over, maar niet haar vrouwelijkheid, want angelus is mannelijk en werd in sommige geschriften beschreven als een “mooie jongeling”.
Terwijl de engel zich in die eerste eeuwen steviger in het christendom nestelde en zijn uiterlijk vaste vorm kreeg, verschenen ook uiteenzettingen over zijn plaats in de hemel. Het meest invloedrijke werk hierover is wellicht De hemelse rangorde van Pseudo-Dionysius de Areopagiet (5de eeuw). Negen engelenkoren scharen zich in concentrische cirkels rond Gods troon, met als hoogste in de hiërarchie de serafijnen, met zes vleugels en roodgloeiend van het goddelijke licht, gevolgd door de cherubijnen, tronen, vorstendommen, machten, krachten, heerschappijen, aartsengelen en engelen. Alleen deze laatsten en de aartsengelen Gabriël, Michaël en Raphaël staan in contact met de mensen.