woensdag 24 september 2014

Getuigenissen over Wereldoorlog I in Bertem–deel 6

Parochie Corbeek-Dijle – Leuven

Documenten betreffende de Belgische kerkgeschiedenis voor de jaren 1914 tot 1918

Toelichting:

Tegen 20 april 1919 (Paasdag) moesten de pastoors hun verslag opgestuurd hebben. Aan deze bevragingsoproep werd door de parochieclerus in wisselende mate gehoor gegeven. Sommige verslagen zijn nauwgezet volgens de opgegeven vragenlijst gestructureerd, andere zijn eerder een ‘vrije oefening’. De lengte van de verslagen varieert – van zeer uitgebreid tot één of twee velletjes. Hier en daar stuurde een pastoor een laconiek briefje naar het bisdom met de mededeling dat er tijdens de oorlogsjaren in zijn parochie niets bijzonders gebeurd was.

Ook pastoor Lievens van Korbeek-Dijle opteert er voor, zoals zijn collega in Leefdaal, om in het Frans te antwoorden op de tweetalige vragenlijst. Wat eigenlijk voor die tijd niet uitzonderlijk was, als we voor ogen houden dat ook de priesteropleidingen in het aartsbisdom Mechelen toen nog quasi homogeen in het Frans gebeurden.
Minder gewoon is wel de stijl die pastoor Lievens hanteert: haaks op de objectieve waarneming die voorgeschreven wordt in de handleiding bij de vragenlijst (zie onze toelichting bij het Bertems verslag), maakt hij van zijn rapport eerder een pamflet. Het staat immers bol van een nauwelijks verholen afkeer en steevast gebruikt hij het (scheld)woord “boches” waar hij “Allemands” bedoelt.

Verslag

De inval van de Duitsers in mijn parochie geschiedde op 19 augustus ’14.

De Belgen hadden de brug over de Dijle, die op driehonderd meter van Korbeek-Dijle ligt, opgeblazen.
De vijand was woedend omdat hij zich in zijn triomftocht naar Tervuren (richting Parijs ?) gestuit zag, en stelde de dorpspastoor en de veldwachter – de enige gezagsdragers die op hun post waren gebleven - daarvoor verantwoordelijk. Ze werden gegijzeld, geslagen, met pistolen bedreigd en als slaven behandeld, zulks gedurende de hele nacht.

De slechte behandeling die de Duitsers de arme, eerbiedwaardige pastoor, de heer Bogaerts (mijn voorganger) hebben aangedaan, heeft in sterke mate bijgedragen tot zijn gedwongen, vervroegde opruststelling (ontslag om gezondheidsredenen) op het eind van het jaar 1916.

Plechtige Communies der kinderen:

jongens

meisjes

1913

16

14

1914

19

17

1915

10

11

1916

15

11

1917

13

9

1918

16

12

Uitgereikte communies

1913*

ca. 13.000

1914*

ca. 14.000

1915*

ca. 16.000

1916*

ca. 15.000

1917

14.500

1918

14.340

* vlg. verklaring van mijn voorganger

De dertien opgeroepen militairen zijn allen teruggekeerd, met uitzondering van Jules Mommaerts die overleden is na zijn terugkeer uit Duits gevangenschap.
Er waren geen vrijwilligers en niemand werd weggevoerd [naar Duitsland]

[Vergelijkende tafel der geboorten en sterfgevallen bij de burgerlijke bevolking van 1913 tot 1918.]

Overlijdens

Geboorten

1913

13

21

1914

7

24

1915

13

14

1916

6

17

1917

12

10

1918

13

12

Ik ben pastoor geworden van Korbeek-Dijle op 31 januari 1917, en ik kan me niet beklagen van de Duitsers, om de eenvoudige reden dat ik ze niet te zien kreeg.

Bij de evacuatie hebben ze getracht me te dwingen [de sleutels van ] de kerk te overhandigen voor de manschappen in hun “zegevierende” aftocht. Ze hebben ze niet gekregen en ze hebben me niet gefusilleerd, hoewel ze me er mee bedreigd hadden.
De veldwachter en de burgemeester van deze gemeente hebben er welwillend voor gezorgd dat ik van dat onheil gevrijwaard bleef.

De Duitsers namen het me vooral kwalijk dat ik van bij het prille begin van de wapenstilstand de tricolore vlag heb bovengehaald.

Een Duitse generaal weigerde in de pastorie te logeren in de schaduw van dat vaandel. Hij pakte zijn biezen en bagage en vond een onderkomen bij de familie Jespers.
Ongeluk is niet [noodzakelijk] “generaal”.
De grote Duitse aftocht verliep, zoals overal, in de grootste wanorde, en we waren opgetogen als we eindelijk de lachende en vriendelijke gezichten zagen van de Franse officieren en soldaten die zich als echte ‘gentlemen’ gedroegen.

Ad Majorem Dei Gloriam
E. Lievens, pastor.

De klokken

De brand van 1858 die de kerk vernielde, spaarde evenmin de klokken.

Sinds het opbouwen der nieuwe kerk moest men zich tevreden stellen met een klok die in 1859 door den E.H. Caers en zijne zuster geschonken werd.

Zij draagt voor opschrift (vertaald uit het latijn):

Mijn naam is Bartholomeus

Ik werd gewijd door de Zeer Eerwaarde Heer Craspaert, deken van Leuven
Peter: Z. E. H. Caers , vicaris te Leuven

Meter: vrouwe Lucia Caers, geb. Gheloe

Pastoor Egidius Van der Auwera uit Put.

A L.J. Van Aerschodt erfgenaam van

A.L. Van den Gheyn , goot mij in brons, 1859

Zij weegt 1200 pond

Een tweede klokje, wegende 340 kilo

werd aangekocht in oktober 1912. Zij koste 1480 fr.

Zij draagt voor opschrift: Mijn naam is Stephanus.

De wijding vond plaats den 22 oct. 1912

door den Z. E. Heer Ceulemans, deken te Leuven.

De peter was E.H. Cappuyns, inspecteur

De meter Jufvr. M. Bogaerts, zuster van Mijnheer Pastoor.

Corbeek 17-2-1918

get. E. Lievens, pastor.

Raf van der Donckt