Herderlijke brief van Zijne Eminentie:
Toelichting: Het betreft hier het herderlijk schrijven van kardinaal Mercier: Patriotisme et Endurance ('Over vaderlandsliefde en standvastige lijdzaamheid') gedateerd Kerstmis 1914 maar eerst op 1 januari daarop gepubliceerd, dat voor spanningen met de bezetter zorgde en het eerste grote conflict uitlokte. In deze kerstboodschap sprak de kardinaal vol lof over het dappere Belgisch leger, dat de Duitsers toch tijdelijk tot staan had kunnen brengen, en onomwonden werden de vernielingen en verwoestingen aangeklaagd die door de binnenrukkende troepen waren aangericht. Hij veroordeelde ook in zeer strenge taal de terechtstelling van onschuldige burgers.
De Duitse gezant bij de Heilige Stoel tekende bij het Vaticaan krachtig protest aan en beschuldigde Mercier van woordbreuk en misbruik van vertrouwen omdat de Duitsers van hem verwacht hadden dat hij “kalmerend” zou optreden, terwijl de kersboodschap zonder meer opruiend was en tot verzet aanhitste. De Duitse gezant drong bij het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken aan op huisarrest voor Mercier en een strenge censuur op zijn correspondentie.(1)
(1) Uit: Herwig De Lannoy, Vaderlandse helden na de ‘Groote Oorlog’. Kardinaal Mercier en burgemeester Dessain.
Wij hadden den brief op het einde van het jaar 1914 ontvangen. Er was in de kerk beletsel dien af te lezen op Nieuwjaarsdag en op zondag 3 januari, vermits wij een predikant hadden doen komen om de voorbereiding der gedurige aanbidding (4 jan.) te prediken.
Op zaterdag 2 januari komt alhier op de pastorij de zuster overste van de Bermhertigheid van Terbanck en zij ontvangt, voor lezing, den Fransen tekst.
Zondag 3 januari, na de vroegmis, twee Duitse onderofficieren komen in het sacristie, met een in machiene-druk geschreven bevel van hun overste,- uit Tervuren: de brief mag niet afgelezen worden en al de exemplaren moeten afgegeven worden onder bedreiging van strenge straffen.
Ik overhandig hun den Vlaamsen tekst en, met een verzoekbriefje van mijnentwege, begeven zij zich naar Terbank om daar den Fransen tekst te gaan opeisen.
Naderhand komt er nog een Duits schrijven van den H. Gouverneur van Brussel en ook nog een Frans bevel van den Commandant van Leuven met herhaling van dezelfde bevelen.
In de kerk van Bertem is de brief niet afgelezen.
St-Marcus- en Kruisprocessie
Op woensdag 21 april, zetelende aan het bureel van het Voedingscomiteit, ontvang ik ter lezing een Duitse brief van de Duitse overheid van Leuven. Ik verklaar aan den onderofficier dat ik niet begrijp wat er gevraagd wordt; de officier wijst mij in zijn kalender 25 april: Marcus; welnu, vraag ik, wat is het verlangen van uwe overheid: hij geeft mij geen uitleg.
Op vrijdag 23 april moet ik om 10 uur, te Leuven voor den Landsturmoverste verschijnen.
Ik word daar zeer streng berispt en ook bedreigd en zelfs beschuldigd van opruiing van het volk.
Ik heb dat alles heel koelbloedig en verduldig aangehoord.
Daarna heb ik gevraagd welke de bevelen waren van de Duitse overheid aangaande de kruisprocessie en dan eerst heb ik geweten dat er geen muziek, geen nationale vanen, geen manifestaties mochten gebeuren en dat het toegelaten was rond de kerk met kruis en litanie van alle Heiligen de kruisprocessie te doen.
Ik heb dan, met kennis van zaken, de Duitse brief ondertekend, zoals mij te Leuven, en niet te Bertem, gevraagd is geweest.
25 april – Met de grootste ingetogenheid en godsvrucht heeft de kruisprocessie, na de hoogmis, op het kerkhof, plaats gehad, met deelneming van gans het volk dat in de hoogmis tegenwoordig was.
10 – 11 -12 mei –Kruisdagen: idem
5 juni - Processie H. Sacrament: idem
Wij hebben nog een Duitse brief ontvangen, sprekende over ‘Walfarten’ en verbiedende dat er muziek, nationale vlaggen en andere zaken van dien aard in voorkomen.
Wij hebben zulk bevel onderhouden.
Voor den onderzoeksrechter
De burgemeester van Bertem verklaart aan mijne meid, op 4 mei, in mijne afwezigheid dat ik, bij de Duitse overheid, na de noen tussen 2 ½ en 4 ½ moet gaan; het is, zegde hij, recht over ’t Bureel waar ik vroeger had moeten verschijnen in de Statiestraat te Leuven.
Ik gehoorzaam aan dit bevel, en van 2 uur tot 5 uur ben ik daar van het ene bureel naar het andere gelopen en daar vruchteloos gewacht en nergens wist men dat ik daar moest komen.
Bij den secretaris van ’t Civilcommissarie laat ik mijn kaartje en beloof ’s anderendaags om 9 uur daar terug te zijn om te vernemen waar men mij verlangt te spreken.
‘s Avonds om 7 uur verneem ik op de pastorij dat ik ’s anderendaags, te 9 uur, bij den onderzoeksrechter, Statiestraat, moet verschijnen. Ik wist niet dat zulk bureel bestond en ik had er ook geen achterdocht op, vermits er aan de deur geen opschrift te lezen was. Ook op de burelen van den Kriegschef, Civilcommissar en Gerecht wist men mij zulks niet aan te wijzen.
5 mei, 9 uur kom ik op het eerste verdiep; ik word gebracht op ene slaapkamer en mag er wachten tot ¼ voor 12 ure (Belgisch uur).
Te 11 ¾ (Belgisch uur) word ik bij den heer Onderzoeksrechter binnengebracht : welke was nu de zaak?
Twee inwoners van Bertem: Fr. Van der Veken en Gits zijn door het Voedingscomiteit gestraft met beroving van wekelijkse bloem voor hun huisgezin. Waarom is dat gedaan?
Antwoord: die zaak is sedert bijna twee maanden in het Comiteit beslist en mijn geheugen laat mij in de steek waarvoor juist die twee personen gestraft geweest zijn.
Ik heb zulke verklaring moeten ondertekenen. Daarmede was de zaak afgelopen.
Raf Van der Donckt