Voeding: De eerwaarde zusters redemptoristinnen hebben mij geen last bezorgd: zij zorgden voor zich zelf.
De weeskinderen, de zusters en anderen moesten gevoed worden en ziehier hoe ’t gebeurde: vooraleer ’t weeshuis te verlaten, hadden de wezen, voorzien van een handdoek, elk een brood uit de bakkerij medegenomen: voor zoveel er daar waren: en zo gebeurde het dat er van donderdags ’s middags tot zaterdag ’s morgens omtrent brood genoeg voor handen was.
Zaterdag ’s morgens begon de nood:
Er was in de parochie geen brood te krijgen om twee redenen: 1° de vluchtelingen hadden alle voorraad weggehaald en 2° er was geen gist te krijgen om brood te bakken.
Wanneer de pastoor na de 2de mis uit de kerk thuis kwam, vernam hij dat de kinderen allen een stukje brood, met wat gelei op, ontvangen hadden, maar dat er nog 40 overschoten die niets hadden gekregen omdat er niets meer over was. Moeder Beatrice, met de tranen in de ogen, legt hem die droevige en teleurstellende vaststelling uit en, vooraleer zelf iets te eten, is de pastoor weg op straat, loopt de huizen af om iets te vinden.
Na wat links en rechts rondgelopen te hebben, komt hij bij een pachter en dan nog bij een anderen, die elk een brood bezitten dat zij verlegen zijn te durven geven, omdat het, bij gebrek aan gist, mislukt is in ’t bakken. De pastoor zegt dat hij overgelukkig is het te mogen aannemen en hij trekt er mee naar huis.
Nevens de pastorij komt hij bij de schoonmoeder van den bakker en daar lukt hij erin nog 5 zwarte beschimmelde broden vast te krijgen, die de Duitsers daags te voren voor hun paarden te slecht hadden bevonden; zo is ’t gelukt dat iedereen toch een stukje brood voor zijn ontbijt ontvangen heeft.
Daarna is men bij den bakker gaan uitzien om brood te doen bakken en zo heeft men in die nood-wendigheid kunnen voorzien.
Drinken: Van langs alle kanten kwamen de boeren, op verzoek van den pastoor, met melk voor de kinderen en alles uit zuiver medelijden, want het was gratis; er waren dagen dat er meer dan 100 liters melk op de pastorij waren.
Noen- en avondmaal: aardappelen en rode, witte, groene kolen in stomp gereedgemaakt en dat in een 100-tal jatten opgediend en met de 10 vingers opgepeuzeld, zittende op het gras; daarbij voor elk weesje een stukje koud vlees, dat op voorhand gesneden was en, door de goedheid der Overste van het klooster van Bertem liefdadig was aangebracht: ziedaar wat de Engelse jeugd een picknick noemt.
Logeren: er zijn vijf benedenplaatsen in de pastorij: de zaal, de spreekplaats, de zitplaats, dekeuken, de achterkeuken: oppervlakte 144 vierkante meters; daarbij de gang, de trappen, de palier: daar logeerde al dat volk op wat hooi gelegen en op de planchers en de trappen; de zolder was ingenomen door de zusters redemptoristinnen die sliepen ook op hooi; en de kamers werden gedeeld door ’t oud moederke, twee zieke zusters, de geestelijken en den pastoor en onderpastoor.
Bezoek van Duitse officier
Tegen den avond van vrijdag of zaterdag kwam er een Duitse officier de poort der pastorie te paard binnengereden wanneer gans het voorplein der pastorij vol lag met weeskinderen. Hij vraagt naar kamers om te overnachten.
De pastoor, hem al dat volk tonende, zegt hem dat hij nog plaats te weinig heeft om 400 personen onderdak te bezorgen en dat de officier toch niet kan eisen dat die kinderen onder den bloten hemel moeten slapen. De officier vertrekt zeggende dat hij met den avond eens zal terugkomen zien. En inderdaad, wanneer de kinderen reeds op hun hooi lagen kwam hij zien en moest bekennen dat het “schön, schön” was.
Dagverblijf: de hof is verdeeld in 2 delen: de voorhof is voor de weeskinderen; daar liggen ze op het gras; het achterste gedeelte werd voorbehouden aan de zusters redemptoristinnen.
In de kerk: Stichtend voorbeeld was het gedrag der vluchtelingen: bijna 2000 H. Communies uitgedeeld; de inwoners van Bertem hebben ze bewonderd met tranen van aandoening in de ogen
.
Geschenken: de Bertemnaren brachten voor de weeskinderen manden vol appelen, peren, pruimen; zelfs op een dag, ‘s zondags, zijn al de vluchtelingen die op de pastorij waren, vergast geweest op een trosje druiven (’t was niet groot) uit de serres van den koster.
Vertrek: Op 1 september vertrokken de weeskinderen, op 2 september. de zusters redemptoristinnen. Drie weken na ’t vertrek hebben de zusters van Bermhertigheid 4000 kil. aardappelen bij de parochianen rond gehaald voor hunne weesjes.
Opeisingen: Met of zonder oorlogsbons, zijn er bij de inwoners,gedurende de oorlogsmaanden veel opeisingen gedaan door het Duits leger van paarden, vee en voedsel.
Luiden der klokken: Reeds in januari werd in de stad Leuven het luiden der klokken door de Duitsche overheid toegelaten.
Diezelfde maand werd de koster van Bertem naar de Commandatur van Leuven gezonden met een schriftelijke aanvraag, ondertekend door de pastoor en de overste van het klooster, om een schriftelijke toelating te bekomen om de klokken te mogen luiden.
Mondeling wordt de toelating gegeven maar schriftelijk geweigerd.
Einde februari: een vriend uit Leuven heeft onze schriftelijke aanvraag op de Commandatur aangeboden en bekomen dat er een schriftelijke toelating opgetekend wordt, zodat wij den 1en keer, na 182 dagen stilzwijgendheid, den 28 februari om half twee voor het zondags lof konden luiden. Einde maart herbegint men in het klooster ook het klokkengelui.
Raf Van der Donckt