woensdag 12 november 2008

Het Gemeentelijk Onderwijs Te Korbeek-Dijle - Deel 2

zie ook deel 1: http://korbeek-dijle.blogspot.com/2008/11/het-gemeentelijk-onderwijs-te-korbeek.html

2. Michaël Cassaer
Vanaf 1849 heeft de gemeente beroep gedaan op onderwijzers die voor hun taak waren opgeleid. De eerste was Michaël Cassaer (°Antwerpen 1826/+Hoeilaart 1892). Hij werd ingeschreven in het bevolkingsregister van Korbeek-Dijle in juli 1849. In Korbeek-Dijle leerde hij zijn vrouw kennen. Hij trouwde als 25-jarige op 16.1.1851 met de zeven jaar oudere Antonia (Antonette) Debontridder, jongste dochter van Guilielmus Debontridder en Philippina Bruffaerts, landbouwers op Heverlee-Dries. Op 14.12.1851 kregen zij een zoon, Henri, die echter reeds overleed op 2.1.1852. Zij zijn nadien kinderloos gebleven. Michaël Cassaer ruilde zijn onderwijstaak in Korbeek-Dijle met deze in Steenokkerzeel. Hij en zijn vrouw Antonette Debontridder vertrokken naar Steenokkerzeel op 30.8.1854.
Een tweede onderwijzer, een “hulponderwijzer”, Henri Cassaer, eveneens geboren te Antwerpen, drie jaar jonger dan Michaël, waarschijnlijk zijn broer, was enkele maanden later dan Michaël in Korbeek-Dijle toegekomen, woonde bij hem en Antonette in, en vertrok samen met hen naar Steenokkerzeel.
Later werd Michaël waarschijnlijk onderwijzer in Hoeilaart. Hij overleed in Hoeilaart op 16.1.1892 en Antonette in Korbeek-Dijle op 26.1.1898.
In 1894 had Antonette haar testament opgemaakt, dat na haar dood werd uitgevoerd. Zij liet al haar bezittingen na aan de kinderen van haar nicht en neef, Philippina Debontridder en Franciscus Debontridder, die met mekaar waren getrouwd. Deze laatsten waren de overgrootouders van mijn vrouw Lea Debontridder, haar broers en zussen en haar kozijn Robert en nicht Nelly, van Mathilde Vanderveken en haar broers en zus, van Roger Van Asbroeck en zijn broers en zussen en van Nicole Honnorez en haar broer en zus. Dat testament heeft veel stof doen opwaaien in de familie Debontridder. Toen ik in 1985 de “Stamboom van het Ruwaalse Geslacht Debontridder”, met commentaar in boekvorm, publiceerde, was de rancune bij sommige afstammelingen van de in het testament van 1894 over het hoofd geziene neven en nichten nog duidelijk aanwezig. Andere nazaten konden dat testament op een luchtige manier relativeren. Maar toch spraken zij er over. Het moet een bom geweest zijn in de familie, waarvan de ontploffing meer dan negentig jaar heeft nagezinderd.

Cyriel Letellier