woensdag 12 november 2008

Weerspreuk: H.Elisabeth Van Thüringen

19 november: Sinte Liesbeth doet verstaan, Hoe de winter zal vergaan.
Als Hongaarse koningsdochter was zij een politiek ruilobject. Al op haar derde werd bedisseld met wie ze zou trouwen, met Hendrik, de oudste zoon van de landgraaf van Thüringen, en daarvoor verhuisde zij op haar vierde, in 1211, naar het kasteel van de landgraaf, de Wartburg. Hendrik stierf, maar geen nood, zij werd als dertienjarig meisje de bruid van de volgende zoon, Lodewijk. Ook hij had ruilobjecten nodig. Op haar achttiende was Elisabeth al moeder van drie kinderen. Ja, het zat haar mee. Drie geslaagde bevallingen en een liefhebbende man met begrip voor eigenaardigheden die slecht bij haar positie pasten, want elke morgen daalde zij de trappen van de Wartburg af om de armen brood te brengen. Dat hoorde een edelvrouw niet te doen. Liefdadigheid mocht, maar zelf de hutten van dagloners en lijfeigenen binnengaan - mensen aan wie ook de Kerk zich niets gelegen liet liggen - kwam bijna op een ondermijning van de sociale orde neer. Vooral het spijzigen van de armen tijdens een hongersnood, ten koste van de overdaad op de burcht zelf, zette kwaad bloed. En zodra Lodewijk haar niet meer kon beschermen omdat hij op kruistocht ging, kwam zijn vrouw in de knel. Zijn jongere broer, nu de baas, bespotte Elisabeth waar het personeel bijstond. Toen zij eens met haar voorschoot vol broden de trappen afging naar het dorp, hoonde hij: ‘Zo, worden de varkens weer vetgemest?’ Zij opende haar voorschoot - hij lag vol bloeiende rozen.
Ook dat rozenwonder kon haar niet redden na de verpletterende tijding dat Lodewijk onderweg aan koorts was gestorven. Daarmee verloor zij haar status. Zijn broer werd landgraaf en Elisabeth, een weduwe van twintig, kon weer dienen als ruilobject. Nee, niet opnieuw! Zij nam haar lot in eigen handen. Of lag de zaak anders? Al geruime tijd stond zij onder invloed van de dweepzuchtige monnik Konrad von Marburg, die de jonge vrouw zo zuiver als een engel wilde maken door haar vernederingen en kwellingen op te leggen, een sadist die haar zelfs beet als zij van het rechte spoor afweek. Mede door zijn inblazingen besloot zij de Wartburg te verlaten, haar kinderen bij een klooster af te geven en verder als boetelinge te leven. Half verhongerd en zich geselend leidde zij een pover bestaan tot haar een restje van haar bruidsschat werd uitgekeerd, waarvan zij in Marburg een hospitaaltje bouwde. Vervallen tot een schaduw van zichzelf verpleegde zij de zieken tot haar gepijnigde lichaam in 1231 de dienst opzegde.De wereld heeft de tragiek van haar bestaan niet willen onthouden, maar het rozenwonder vertelt men nog door.
(Uit Alle Heiligen van Wim Zaal)
C.L.