11 november: Nevels in Sint Maartensnacht, brengen winters kort en zacht.
Het gebeurde rond het jaar 335. Martinus, een jonge onderofficier in de Romeinse cavalerie, reed op een winterse middag naar zijn garnizoensstad Amiens, waar bij de poort een vrijwel naakte bedelaar zat.
De ruiter voelde medelijden maar had geen geld en deed daarom het enige wat hij kon. Hij greep zijn zwaard en kliefde zijn rode mantel doormidden om de man te kleden. En in de daaropvolgende nacht ontving hij een droomgezicht van Christus, met de halve mantel bekleed en tot de engelenkoren zeggend: ‘Martinus, die niet eens gedoopt is, heeft mij hier vanmiddag mee bedekt.’
(Als kind vond ik een halve mantel nogal karig. Pas later begreep ik de handelwijze van Sint-Maarten. De mantel was dienstkleding en als militair mocht hij zijn uniform niet afleggen. Alleen door de stof in tweeën te snijden was én het gebod der naastenliefde én aan het dienstvoorschrift voldaan.)
Martinus was een catechumeen of doopleerling. Het kon destijds jaren duren voor iemand zich liet dopen, want al wiste de doop alle zonden uit, je latere kwaad raakte je veel moeilijker kwijt. Waarschijnlijk werd hij na zijn diensttijd volwaardig lid van de Kerk. Hij trok als lekenprediker half Europa door en stichtte vervolgens in Midden-Frankrijk een kluizenaarskolonie. Na de dood van de bisschop van Tours in 371 wilde het volk Martinus als opvolger verheffen, ook al was hij geen priester en voelde hij er niets voor. Hij sloeg voor de vrome meute op de vlucht, verborg zich in een ganzenhok en net toen de mensenmassa daarlangs kwam begonnen de dieren te gakken. Martinus werd ontdekt, meegevoerd en ijlings tot bisschop gewijd. In een tijd dat de kerkvorsten zich al sterk op hun waardigheid lieten voorstaan - hun gezag steeg in de mate waarin het Romeinse Rijk verviel - bleef hij in monnikspij lopen en in een houten optrekje aan de Loire wonen, zeer tot ongenoegen van zijn ambtsbroeders. Voor het volk was hij echter een held. Hij reisde stad en land af om mensen te bekeren, bestreed het bijgeloof, maar had voldoende tact om heidense feesten liever een christelijk tintje te geven dan ze te verbieden. Bij zijn dood in 397 bezat hij al een grote vermaardheid, nog aangewakkerd doordat een verre kennis een levensbeschrijving in het licht gaf die duizend jaar lang populair bleef. Het boek bewees immers dat niet alleen de woestijnvaders grote dingen vermochten, maar dat het westen even machtige wonderdoeners voortbracht. Na de tijd der martelaren kreeg de Europese Kerk door die biografie een nieuw zelfbewustzijn.
Sint-Maarten werd een volksheilige. Er kwam op zijn verjaardag gans op tafel en het aantal afbeeldingen van de mantelklievende ruiter is niet te tellen. Meestel zit Martinus dan op een schimmel omdat hij de winter inluidt. Op 11 november ging het vee op stal, begon de slacht en mocht de kachel aan. Als laatste feest voor de donkere tijd inspireerde de dag ook tot kinderoptochten met lichtjes, waarbij de deelnemers werden beloond met geschenkjes van de oogst, appels, noten of koek. In veel plaatsen bestaan die Maartensstoeten nog. Ook in ons taaleigen leeft de heilige voort. De Merovingische koningen bezaten een stuk van zijn mantel, cappa, dat was ondergebracht in een heiligdom, de cappella. Daarvan komen de woorden kapel en kapelaan.
(Uit Alle Heiligen van Wim Zaal)
C.L.