woensdag 24 augustus 2016

Gard Vermeulen schrijft ons van uit Indonesië – deel 2

Week 2016-34 - BromovulkaanWeek 2016-34 - Kokosnootplukker

Van Yogja tot Ubud

Vijftig uur nadat Annelies is gestorven, kwam de nieuwe reisleidster bij ons in Malang. Lisa is uit Amsterdam snel, snel naar Surabaya gevlogen en daar met de taxi van het hotel afgehaald.

Haar grootmoeder komt uit deze streek, haar moeder is hier geboren en naar Nederland gemigreerd als ze zeven jaar was. Lisa zelf heeft haar Nederlands proefschrift antropologie aan Indonesië gewijd. Ze heeft hier al vele reizen geleid en zo kent ze dit land en de taal tot in de puntjes. Ze geeft veel uitleg, details, het hoe der dingen en de redenen waarom of waarom niet. Ze is spraakzaam tot op het langdradige af, vriendelijk en geïnteresseerd in ieders eigen verhaal. Onze voornamen heeft ze blijkbaar al op het vliegtuig gememoriseerd.

En bovenop … ze is een pracht van een verschijning.

Onder de stille sterren wachten we met zowat vijftig mensen tot ze komt. Achter de bergen rechts flikkert nu en dan de weerschijn van een bliksemend onweer. Een vuurtje warmt en verlicht alleen de gezichten van de vier mannen die errond hurken met hun hielen op de grond. Soms flitst een rusteloze camera, blauwe rechthoekjes brengen wereldboodschappen nabij, schrijven de tijd weg of houden een selfie bij. Verder is het donker, vier uur in de morgen. De menigte fezelt tegen elkaar in de kou. Achter led-lichtjes dwalen verkopers van souvenirs of offers, van eten of drinken.

Links begint een blauwe schemer de einder te kleuren. Voor ons doemt melkwit een brede pluim op. De Bromo-vulkaan is nu zichtbaar op de afspraak. Geleidelijk verkleurt blauw tot lichtgeel en penseelt wat tint op de drakenadem. Door het zwerk dwaalt een kameel, gakt een gans en blaft een wolkenhond naar de rooktoorts. De tinten schuiven verder naar oranje en rood. De struikenflank krijgt intense tonen mee. De fumerool-toren vecht zich nog bleek.

Dan trilt een stil bericht van mond tot mond: daar komt ze! Links van achter het bergdecor verschijnt de zon als een diva, gekleed in stralend goudgeel gewaad dat in slierten door de hemel zweeft, dat snel verandert in heetwit licht. Het rood-oranje, citroengeel en bleekblauw trillen nog even na, tot ze weifelend overgaan in de strakblauwe hemel.

We haasten ons naar beneden, want er wacht ons nog een lange rit, een veerboot en nog een stukje weg. Het is alweer donker als we bij het volgend hotel toekomen.

Zondag neem ik een rustige dag. Ik loop in de luwte van een zijweg van de zijweg van de hoofdbaan door Livona. Een eindje verderop kakelen drie vrouwen tegen elkaar en wachten. Wachten tot de atleten verderop hun werk gedaan hebben. Die lopen halfnaakt het palmbos in en wat zij er doen, zie ik niet.

Plots hoor ik een doffe plof, een ogenblik later nog een. Dan luid geruis van palmbladeren die op de weg vallen en weer dat doffe ploffen. De mannen schreeuwen wat terug naar de vrouwen en samen met hen trek ik verderop. De mannen dalen nu uit de palmbomen. Ze lieten de vruchten in trossen als bommen op de grond vallen en sneden de overtollige bladeren weg.

De vrouwen rapen de noten in hun korven, dragen ze naar het einde van de weg en spreiden ze als een tapijt. Weer klimmen de mannen in de bomen, gezwind, met slechts één gereedschap: hun hakmes. Hoe doen ze het! Hun blote voetzolen op de schors, hun knieën diep gebogen en dan gestrekt, hun handen grijpen hoger en dan volgen hun voeten weer, twee aan twee: voeten hoog, knieën gebogen, strekken, handen omhoog en weer opnieuw. Halsbrekend! Eentje loopt zelfs rechtop omhoog op een licht gebogen stam.

Ondertussen stopt een pick-up bij het bed klappernoten en begint te laden. Er speelt een ukje op de laadbak en een jongen kijkt toe.

- Dit zijn mijn kleinkinderen, zegt hij trots.

Juda is pas twaalf en kwam net aangereden met de motorfiets. Ik schatte hem minstens zestien. Hij heeft de lengte en vooral het gewicht van die leeftijd.

Later raak ik in gesprek met een kerel op het strand. Putu is eenentwintig en werkt in een bar langs de zee.

- Waar woon je?

- Tien minuten hier vandaan.

- Met de moto natuurlijk?

- Ja, natuurlijk.

- Hoe oud was je toen je voor het eerst met de moto reed?

Hij denkt na, een lang moment.

- Een jaar of acht, zeker.

- Hier worden de kinderen geboren met de moto tussen de benen.

- Ik hoop dat mijn kinderen geboren worden met een auto onder de benen.

Zwermen motorijders wiegen over de wegen. Auto’s vullen de restjes weg op. Fietsen zie ik nauwelijks.

Net bezocht ik een lagere school, de klassen liepen leeg. Nogal wat leerlingen reden met de eigen moto weg en verschillenden namen zusje of broertje, of een buur mee achterop. Acht jaar …

Vandaag heb ik samen met enkele anderen van de groep een fietstocht gemaakt. Eerst bezochten we een koffie-, cacao-, theeplantage. De proeverij omvatte een twaalftal koffie- en thee variëteiten. Maar één ontbrak in het standaardpakket: koffie Loewak.

Civetkatten eten de rode, rijpe koffiebessen. De bast is hun voedsel en de bonen vindt men terug in hun uitwerpselen. Zorgvuldig gewassen, worden de bonen verder gebrand zoals gewoonlijk. Die koffie is peperduur. Zelfs hier op de plantage betaalt een reizigster vier Euro voor een tasje, dit is het dagloon van een technieker of een middenklas bediende!

Dan bezoeken we de zate van een familie. De ingang is westelijk. Rond het eerste binnenpleintje huist de stamvader en/of –moeder en de oudste zoon met zijn familie. Hier staat ook de huistempel waar alle grote feesten gevierd worden: geboorte, huwelijk, dood, jubilea. Achterin wonen de andere zonen met hun vrouw en kinderen. De dochters zijn immers letterlijk uit-gehuwelijkt.

Terwijl ik (op een mountainbike, nog wel!) door het landschap van rijst rijdt, bedenk ik hoeveel tempels op Bali staan. Er is de familietempel, maar in dezelfde hofstee staan ook nog wel tempeltjes voor de lievelingsgod van een of ander familielid. Aan de ingangspoort moeten de slechte geesten geweerd worden. De buurt kent zijn heiligdommen en het gehucht heeft er nog meer. Elk dorp moet minstens drie tempels hebben: eentje voor elk van de hoofdgoden: voor Brahma, Vishnoe en Shiwa. Niemand wil natuurlijk de gunst missen van de god Ganesh, de beschermer. De winkels en de landerijen, tot in elk perceel, moeten de hemelse zegening verkrijgen. Ik vergeet de heel grote landelijke heiligdommen en de heel kleintjes. Tel daarbij dat elke vrouw minstens drie keer per dag deze beelden vereert met bloemen en wierook … Ik sta verwonderd dat er nog wat nuttige economie op Bali floreert.

Maar daar zorgen de toeristen voor. Ubud was een gewoon dorpje tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw de nozems, flowerpower, junks en rebellen er neerstreken. Alles mocht hier, dachten ze en deden ze. Nog steeds Heerst hier een libertaire atmosfeer: Hier kan je in een Hindoestreek rundsvlees eten en tussen de moslims varkensvlees bestellen. Maar het dorp is een stad geworden waar winkeltjes, restaurants, massagesalons en hotelletjes elkaar verdringen. Het hotel waar de groep verblijft … staat buiten, midden de rijstvelden.

Tot binnenkort. Gard