Ik heb veel vrienden, die in de gevangenis gezeten
hebben. Enkelen waren er aalmoezenier – de meesten
waren er echter om andere redenen. Als ze eenmaal
buiten waren, kwamen ze dikwijls langs ons klein
kantoor in het centrum van de stad.
Op een zaterdagavond kwam Dolf ‘binnengevallen’. Hij
vloekte: ‘Ik ga de Willem vermoorden, maar ik kom het
u eerst zeggen.’ Ik merkte dat hij wat veel gedronken
had, en liet hem uitrazen.
Toen hij wat rustiger werd, ging ik naar hem toe en
klopte hem vriendschappelijk op de schouder met de
woorden:
‘Je hebt gelijk, Dolf, maar weet je waar ik nu bang voor
Ben…’ Hij keek mij verbaasd met grote ogen aan. ‘Ik ben
Bang’, vervolgde ik, ‘dat als je nu naar de Willem gaat,
er veel kans is, dat de Willem u van kant maakt.’ We
stonden even sprakeloos. Dolf waggelde naar de deur,
maar ik hield hem tegen en duwde hem op een stoel.
‘Weet je wat je moet doen, Dolf’, probeerde ik, ‘want je
bent slap en echt moe. Ga naar je kot (want hij had nog
geen kamer) en laat je in je zetel vallen. Ge zult vlug
slapen en morgen, ja morgen, het eerste wat je morgen
gaat doen, is de Willem van kant maken.’
‘Dat is ’n gedacht’, zei ie.
’s Anderendaags is Dolf de Willem gaan opzoeken, en
samen zijn ze een pint gaan drinken.
Uit het boek Kijk naar de zon! samengesteld door Peter Ausloos