In de geloofsgeschiedenis van het volk Israël worden kinderen beschouwd als een zegen van God. Bij Sara en Abraham was ook op hoge leeftijd het verlangen naar kinderen aanwezig, ze waren kinderloos, maar hoopten nog steeds op de tussenkomst van God. Samen hadden ze beslist om van de slavin van Sara een kind te hebben, Ismaël. Sara werd natuurlijk jaloers. Tot ze, als geschenk van de hemel, toch nog haar eigen zoon Isaak kreeg.
Ook is er het verhaal van de moeder van Samuel. Ze was onvruchtbaar en ging bidden en smeken in de tempel. Ze was zo beschaamd en werd op haar onvruchtbaarheid spottend aangesproken door de vrouwen van het dorp. Toen ze toch een zoon kreeg, bracht ze hem naar de tempel om daar heel zijn leven door te brengen.
Ook Elisabet en Zacharias konden geen kinderen krijgen. Toen Zacharias van dienst was in de tempel werd hem door een engel meegedeeld dat hij een zoon zou krijgen. Het verhaal leert ons dat hij stom werd omdat hij het bericht van de engel in twijfel trok, hij en zijn vrouw waren immers reeds op hoge leeftijd.
De twee figuren in het verhaal van Lucas over de opdracht van Jezus in de tempel, Simeon en Hanna, vertegenwoordigen de ouderlingen van het volk. Ze mochten als eersten het kind in hun armen ontvangen. Jezus komt voor het eerst naar buiten bij deze ontmoeting en onmiddellijk wordt de band gelegd met zijn lijden en sterven wanneer gezegd wordt dat ‘een zwaard het hart van Maria zal doorboren’.
Dit alles verduidelijkt voor ons dat het leven een gave is van God. Hoe dan ook, het ‘levenslicht’ kunnen twee mensen zonder de scheppende kracht van God niet schenken.
Uit het boek: In de naam van de Vader, 365 fragmenten uit homilieën en toespraken van MGR. LUC VAN LOOY (uitgegeven door Halewijn in 2018)