Toen ik insliep op de autoweg, ging de hemel open
en kwam een leger ‘bewaarengelen’ naar beneden om
me te beschermen. Ik had het kunnen weten, want
jarenlang bad ik in mijn brevier psalm 91 (vers 11):
‘Hij (God) heeft zijn engelen last gegeven u op al uw
wegen te bewaken’. En iets verder: ‘Zij zullen u op hun
handen dragen’. Dat hebben ze perfect gedaan, op een
onvoorstelbare wijze.
Het was zaterdag 18 december 1993. Een donkere,
regenachtige dag. Ik zat in de auto en viel rond
de middag in slaap op de autostrade, even voorbij
Beringen, richting Hasselt. Ik was, denk ik, wat al te
moe. De avond tevoren een vergadering voor de kerst-
boot met kansarmen. ’s Nachts werd ik geroepen door
onze oude zieke pater. Ik moest hem verzuiveren en
heel het bed aftrekken en proper leggen. Om 9 uur
’s morgens deed ik in Brasschaat de opening van de
10de kerstmarkt, waarvan de opbrengst geheel voor
Bond zonder Naam was. In de namiddag werd ik op de
kerstmarkt in Genk verwacht en ik had mijn zus, die er
woont, beloofd om 12.15 uur te komen eten.
Een eind op de E313 naar Hasselt voelde ik de slaap. Het
raam open en weer toe. Hoe lang ik gevochten heb,
weet ik niet. Even voorbij de afrit Beringen gebeurde
het. Een priester uit Lummen, Miel Verheyen, heeft het
zien gebeuren en zijn verhaal is beangstigend.
‘Je stak me voorbij’, zei hij, ‘en toen zag ik hoe je auto
begon te trillen, en ik dacht, daar is iets met die wagen.
Ik zette mijn vier pinkers aan en vertraagde, om de
achterliggers te waarschuwen. Toen schoot ineens je
wagen als een pijl uit een boog rechts over de weg naar
de vangrails. Daar ging je de lucht in en bleef een stuk
van je auto in de vangrails hangen. Je kwam neer en je
schuurde nog een 200 meter verder. Daar viel je stil.’
Toen ik stilstond, werd ik pas echt wakker. Ik zei
gewoon zo voor me uit: ‘Mijn Jezus barmhartigheid’,
een oud en mooi schietgebedje. En ik dacht
onmiddellijk aan Leontine, die ik voor haar dood acht
maanden nabij was gebleven. Het was alsof ze bij me in
de auto zat. Ik heb de gewoonte met mijn dierbaarste
overledenen in contact te blijven en in speciale
gevallen hun hulp te vragen.
Mensen stopten en niemand had enige verklaring
voor het feit dat ik er ongedeerd uitkwam. ‘Leef je
nog?’, vroegen ze stomverbaasd. Ik geloof in engelen
en bewaarengelen, maar het zijn voor mij geen
onnatuurlijke bovenaardse wezens met vleugels.
Engelen zijn voor mij die vele lieve en goede mensen,
die God op mijn levensweg stuurt, om me zijn liefde
voelbaar te maken en me een steun en een troost
te zijn in moeilijke momenten. Bewaarengelen zijn
diezelfde goede mensen, als ze in de hemel zijn.
Ze leven nog altijd met me mee en zijn om me
bekommerd.
Ik kan alleen maar danken, danken, danken!
Uit het boek Kijk naar de zon! samengesteld door Peter Ausloos