door Paul Leynen
OUDE GEBRUIKEN
Het overschot van het rondgehaalde graan werd in de kerk gezolderd boven de doopvont en ten gepaste tijde door den molenaar van Leefdaal gemalen en voor rekening der kerk verkocht. Daarvoor werd hij op Sint-Huibrechtsdag of ’s Zondags erna door de kerkmeesters in de herberg “met spijs en drank” bedankt, samen met den graaninhaalder en de kosters uit den omtrek die onder de geestelijke diensten hadden gezongen. De vreemde priesters en de predikant waren te gaste op de pastoorij. Vanaf 1597 ontvingen de molenaars die een Sint-Huibrechtsbuidel hadden ten offer uitgehangen, een mooi mes, geschenk dat even later altijd werd versierd met een gerijmd opschrift en een jachthoorn; wanneer zij ter bedevaart naar Leefdaal kwamen, werden zij met hun familie in de herberg getrakteerd.
Zooals in alle bedevaartplaatsen werden te Leefdaal beeldjes van den H.Hubertus verkocht met een korte levensschets van den heiligen en een gebed. De gewoonte vond ingang op het einde der 16e eeuw; twee honderd jaren lang werden zij steeds besteld en gedrukt in “’t Groen Cruys” te Leuven. (In 1585 bestelde men twaalf dozijnen, in 1595 veertig dozijnen, in 1643 honderd en tien dozijnen, in 1665 honderd en tachtig.) Men vond er ook vaantjes (1648), tinnen Sint-Hubertus beeldjes (1635) en zelfs, zeker voor de rijke bedevaarders, zilveren jachthoorntjes (b.v. in 1658 drie dozijnen).
De devotie tot den H.Hubertus groeide te Leefdaal merkelijk aan nadat er in 1645 relikwies van den heiligen ter vereering werden uitgesteld in de parochiekerk.
Pastoor Guilliam de Metser verkreeg enkele fragmenten van het gebeente van den heiligen uit handen van Jozef Naveus, professor in de wijsbegeerte aan het Seminarie van Luik, en wel door toedoen van den capucien Karel van Arenberg, broeder van den hertog van Aarschot. Naveus hield de relikwies van Jan Bommerschomme en diens zuster Adriana, wien ze te beurt gevallen waren in de nalatenschap van hun oom Hendrik van den Berghe, deken der kerk van de H.Drievuldigheid en van Allerheiligen te Spiers (Palatinaat of Paltsgraafschap). Onder bijzijn van een groote menigte werden de vereerde overblijfsels, ietwat voor Paschen 1645, op de grens der parochie aan de kapel van Puttebosch plechtig ontvangen. Zij werden processiegewijs naar de parochiekerk gedragen waar een luisterrijke inhuldigingsplechtigheid met gelegenheidssermoen plaats had.
Door akte van 10 April 1645 heeft de Aartsbisschop van Mechelen, Jan Boonen, de relikwies van den H.Hubertus in de kerk van Leefdaal bewaard als echt en waar verklaard en aan de openbare vereering aanbevolen, een aflaat van veertig dagen eraan verbindend voor alwie ze devotelijk vereeren zou. Later hebben kardinaal Jan van Frankenberg (1780) en kardinaal van Méan (1828) de echtheid der relikwies bevestigd.
Pauselijke brieven van 1695 en 1711 hebben aan de gewone voorwaarden den vollen aflaat vergund in de kerk van Leefdaal op den feestdag van Sint Hubertus en ’s Zondags daaropvolgend.
(wordt vervolgd)
OUDE GEBRUIKEN
Het overschot van het rondgehaalde graan werd in de kerk gezolderd boven de doopvont en ten gepaste tijde door den molenaar van Leefdaal gemalen en voor rekening der kerk verkocht. Daarvoor werd hij op Sint-Huibrechtsdag of ’s Zondags erna door de kerkmeesters in de herberg “met spijs en drank” bedankt, samen met den graaninhaalder en de kosters uit den omtrek die onder de geestelijke diensten hadden gezongen. De vreemde priesters en de predikant waren te gaste op de pastoorij. Vanaf 1597 ontvingen de molenaars die een Sint-Huibrechtsbuidel hadden ten offer uitgehangen, een mooi mes, geschenk dat even later altijd werd versierd met een gerijmd opschrift en een jachthoorn; wanneer zij ter bedevaart naar Leefdaal kwamen, werden zij met hun familie in de herberg getrakteerd.
Zooals in alle bedevaartplaatsen werden te Leefdaal beeldjes van den H.Hubertus verkocht met een korte levensschets van den heiligen en een gebed. De gewoonte vond ingang op het einde der 16e eeuw; twee honderd jaren lang werden zij steeds besteld en gedrukt in “’t Groen Cruys” te Leuven. (In 1585 bestelde men twaalf dozijnen, in 1595 veertig dozijnen, in 1643 honderd en tien dozijnen, in 1665 honderd en tachtig.) Men vond er ook vaantjes (1648), tinnen Sint-Hubertus beeldjes (1635) en zelfs, zeker voor de rijke bedevaarders, zilveren jachthoorntjes (b.v. in 1658 drie dozijnen).
De devotie tot den H.Hubertus groeide te Leefdaal merkelijk aan nadat er in 1645 relikwies van den heiligen ter vereering werden uitgesteld in de parochiekerk.
Pastoor Guilliam de Metser verkreeg enkele fragmenten van het gebeente van den heiligen uit handen van Jozef Naveus, professor in de wijsbegeerte aan het Seminarie van Luik, en wel door toedoen van den capucien Karel van Arenberg, broeder van den hertog van Aarschot. Naveus hield de relikwies van Jan Bommerschomme en diens zuster Adriana, wien ze te beurt gevallen waren in de nalatenschap van hun oom Hendrik van den Berghe, deken der kerk van de H.Drievuldigheid en van Allerheiligen te Spiers (Palatinaat of Paltsgraafschap). Onder bijzijn van een groote menigte werden de vereerde overblijfsels, ietwat voor Paschen 1645, op de grens der parochie aan de kapel van Puttebosch plechtig ontvangen. Zij werden processiegewijs naar de parochiekerk gedragen waar een luisterrijke inhuldigingsplechtigheid met gelegenheidssermoen plaats had.
Door akte van 10 April 1645 heeft de Aartsbisschop van Mechelen, Jan Boonen, de relikwies van den H.Hubertus in de kerk van Leefdaal bewaard als echt en waar verklaard en aan de openbare vereering aanbevolen, een aflaat van veertig dagen eraan verbindend voor alwie ze devotelijk vereeren zou. Later hebben kardinaal Jan van Frankenberg (1780) en kardinaal van Méan (1828) de echtheid der relikwies bevestigd.
Pauselijke brieven van 1695 en 1711 hebben aan de gewone voorwaarden den vollen aflaat vergund in de kerk van Leefdaal op den feestdag van Sint Hubertus en ’s Zondags daaropvolgend.
(wordt vervolgd)