Vervolg van 5. Remi Prosper Honnorez
Grafconcessie
Op 8 maart 1871 vraagt Remi Prosper Honnorez om de concessie te bekomen van de kelder onder de sacristie met buitentoegang, als begraafplaats voor de leden van zijn familie en hun nakomelingen. In ruil stelt hij voor 150 fr te betalen ten voordele van de armen en 150 fr aan de gemeente.
De gemeenteraad steunt deze vraag. Maar op 12 mei 1871 komt er een nieuwe vraag van Remi Prosper Honnorez om de concessie te bekomen van ongeveer 20 vierkante meter terrein op het kerkhof om er een private kelder te bouwen als begraafplaats voor de leden van zijn familie en hun nakomelingen in ruil voor 160 fr te betalen aan de armen en 160 fr aan de gemeente.
“Gezien de oppervlakte van het kerkhof (21 a 90 ca) meer dan voldoende is voor de bevolking daar het gemiddeld aantal sterfgevallen per jaar slechts 19 bedraagt”, gaat de gemeenteraad akkoord.
Deze grafkelder met ijzeren hekken er omheen bestaat nog steeds.
Remi P.Honnorez overleed op 22.12.1872, enkele maanden nadat zijn oudste zoon het burgemeestersambt had overgenomen. Hij was bijna 30 jaar lang burgemeester.
6. Joseph Dieudonné Honnorez (°Leuven 1844/+Korb.D.1912) Burgemeester 1872-1883
Waarschijnlijke verkiezingen van 1872
Op Soeë van Fluppes na verandert de volledige gemeenteraad, als volgt:
-Joseph Honnorez, burgemeester
-Joannes Franciscus Mommaerts (Soeë van Fluppes), schepen
-Franciscus (Susse) Vranckx, schepen
-Guilielmus Neefs, raadslid
-Jacobus Van Geel, raadslid
-Josephus Moens, raadslid
-Albert Vanderveken, raadslid
Joseph Honnorez, de oudste zoon van Remi Prosper Honnorez en Julia Goubau, is vrijgezel gebleven en woonde op het kasteel van Korbeek-Dijle. Hij stond bekend als rokkenjager en zou voor heel wat bastaarden hebben gezorgd. Joseph Honnorez was burgemeester van september 1872 tot eind 1883. Verkiezingen waren er pas in 1884. Begin 1884 wordt Joseph Honnorez nog vermeld als dienstdoende burgemeester, en vanaf februari 1884 tot eind 1884 trad schepen Jan Francis (Susse) Vranckx (1828-1910) op als ambtenaar van de burgerlijke stand.
Susse Vranckx was een schoonzoon van Philippus Penninckx (zie paragraaf over burgemeester nr.2.). Hij was afkomstig van Neerijse en vader van Marie Vranckx die trouwde met Ludovicus Ruelens (Piëke de Garde). Deze laatsten zijn grootouders van Jacqueline, Josée en René Ruelens en van Marie, Louis en Juliette Terclavers.
Guilielmus Neefs (Lepper) (1836-1918) was de zoon van de persoonlijke (bos)wachter van Remi Prosper Honnorez, Joannes Franciscus Neefs. Deze laatste werd tot “ereveldwachter” voorgesteld op de gemeenteraad van 12 december 1843 en hij was gemeenteraadslid van 1858 tot 1872.
Jacobus Van Geel (1813-1892) was de jongste broer van Jan Baptist en Guillaume Van Geel die we beiden al tegenkwamen als gemeenteraadslid of schepen. Hij was de vader van Jef, Soeë en Fille Van Geel. Dus ook een overgrootvader van mijn vrouw Lea De Bontridder.
Josephus Moens (1817-1877) was landbouwer en getrouwd met Maria Theresia Creffier, een tante van Marie Creffier (Merie Toïng) en Frans Creffier (Franje Kefoeër). Zij hielden café in het huis waar later achtereenvolgens woonden: hun zoon Carolus (Sjarel) Moens met zijn vrouw Joanna Catharina Van Eycken, Anaïs Vancampenhout (Aniske) met René De Greef (den Ritte) en Karel De Greef (Sjarel van Aniske).
Albert Vanderveken (1831-1884) was een zoon van Guilielmus Vanderveken die gemeenteraadslid was van 1836 tot 1848. Hij was een oom van Victor Vanderveken (Kevaune).
Grafconcessie
Op 30 januari 1873 doet Maria Theresia Mommaerts, de oprichtster van het Mariakapelletje aan de Veeweide, weduwe van Carolus De Coster, gewezen burgemeester, een aanvraag voor een eeuwigdurende concessie op het kerkhof van ongeveer 5 vierkante meter om te dienen als begraafplaats voor de leden van de familie De Coster. Zij biedt aan hiervoor 80 fr te betalen aan de gemeente en hetzelfde bedrag aan de armen (het Bureel van Weldadigheid).
De gemeente steunt de aanvraag en aanvaardt de vergoeding, en op 26 februari 1873 geeft de Bestendige Deputatie van Brabant haar goedkeuring.
Dit graf met grote zerk erop bestaat nog steeds.
De weg naar Oud-Heverlee
Op 22 januari 1875 beslist de gemeenteraad 69 canadabomen en 5 essen op de gemeentegronden op de Veeweide te verkopen. Met de verwachte 1.000 fr opbrengst zou de voltooiing van de bestrating van de weg naar Oud-Heverlee gebeuren.
Op 14 april 1875 doet de gemeente een klaagzang en bede aan de Minister van Openbare Werken om een subsidie toe te kennen uit de fondsen van zijn departement voor de verdere bestrating van de weg naar Oud-Heverlee. Dus 20 jaar na de beslissing om “de weg langs het kerkhof” te verbeteren is de 715 m kasseiweg nog steeds niet voltooid.
Op 23 maart 1879 beslist de gemeenteraad de som van 500 fr af te halen van de Spaarkas om de resterende schuld van 431,90 fr voor de kasseiding van de weg naar Oud-Heverlee te betalen. Het overschot zal besteed worden aan werken van groot nut.
Op de zitting van 17 maart 1881 stelt de gemeenteraad vast dat de weg naar Oud-Heverlee een groot deel van het jaar onbruikbaar is op het grondgebied van Oud-Heverlee. De gemeente Oud-Heverlee heeft geen middelen, en geen nut van dat stuk weg.
Oud-Heverlee belooft 7.000 fr te betalen aan Korbeek-Dijle als Korbeek-Dijle de ganse weg van de grens tussen de twee gemeenten tot het centrum van Oud-Heverlee plaveit, terwijl Oud-Heverlee zou zorgen voor uitgraving, nivellering en levering van het nodige zand. De gemeenteraad gaat akkoord op voorwaarde dat de Hogere Overheid het toelaat en de gebruikelijke subsidies toekent. Die toelating is er waarschijnlijk nooit gekomen.
Wetenswaardigheden
Mede door de ervaring met de kerkbrand van 27 september 1858 - toen beroep moest worden gedaan op de brandpompen van Bertem en Leuven - besliste de gemeenteraad op 15 oktober 1874 een brandpomp aan te kopen, volgens de offerte van Thyriart et Cie, mécaniciens à Liége. Deze omvatte een brandpomp met alle accessoires, voor 1.028,25 fr betaalbaar in 4 jaar (246,00 fr in 1875 en 260,75 fr in 1876, 1877 en 1878). In mijn schooltijd in de jongensschool (1943-1947) stond er achteraan in de gang tussen de twee klassen een brandpomp gemonteerd op een stootkar, waarschijnlijk deze van 1874, waarvan ik mij afvraag of ze ooit gediend heeft. Niet te vergeten dat die pomp met de hand moest bediend worden!
Een orkaan op 12 maart 1876 heeft een deel van de 185 canadabomen op de gemeentegronden op de Veeweide ontworteld of onttopt. Op 15 maart beslist de gemeenteraad ze zo vlug mogelijk publiek te verkopen. De verkoopwaarde wordt op 925 fr geschat. Op 20 april keurt de gemeenteraad het P.V. van aanbesteding opgesteld door notaris Roberti goed voor een werkelijke opbrengt van 1.495 fr.
Vreemd genoeg, drie jaar later, in zitting van 1 mei 1879 keurt de gemeenteraad een P.V. van aanbesteding goed van 19 kopen canadabomen verwoest door de orkaan van 12.3.1876 en 2 kopen van snoeiwerken belopende 651 fr.
Op 5 augustus 1876 behandelt de gemeenteraad een vraag van 23 juni van Franciscus (Cis) De Bontridder (overgrootvader van mijn vrouw Lea) om een kareeloven te mogen aanleggen voor een periode van één jaar op een perceel grond langs de weg Leuven-St.Jansberg (waarschijnlijk op de hoek met de Ruwaalstraat). Onder allerlei technische voorwaarden wordt hem de toelating verleend.
(wordt vervolgd)