woensdag 18 september 2013

Burgemeesters Van Korbeek-Dijle Tussen 1800 En 1976 – deel 7

Vervolg van 5. Remi Prosper Honnorez

De weg naar Oud-Heverlee (met een lengte van 715 m onder Korbeek-Dijle)

Op 12 juni 1847 vraagt de gemeenteraad aan de bevoegde overheid om tol te mogen heffen op het gebruik van de Dijlebrug. Het werd toegestaan bij Koninklijk Besluit van 29 november 1847.

Op 8 februari 1855 wordt de opbrengst van 14 kopen canadabomen (576 fr) gereserveerd voor de verbetering van “de weg langs het kerkhof”.

Op 7 juni 1855 beslist de gemeenteraad een ander en goedkoper type kasseien te kopen dan het type waarvan er reeds 6.000 zijn gekocht. In de winter van 1855-1856 wordt aan behoeftige inwoners werk verschaft met de bestrating van de weg naar Oud-Heverlee. Om de werken te kunnen laten vooruitgaan worden bijkomende opcentiemen geheven en de hondenbelasting uiteraard gehandhaafd.

Na 4 jaar(!), op 2 juni 1859, is 268 m geplaveid. Dan wordt er bijna 16 jaar lang, tot een stuk onder de ambtsperiode van de volgende burgemeester, wat verder aangemodderd zonder veel vooruitgang. We zien wel wat de volgende burgemeester, Joseph Honnorez, ervan terecht brengt.

Aanvraag van een wapenschild

Op 15 maart 1860 dient de gemeenteraad een aanvraag in om hergebruik te mogen maken van een wapenschild dat vroeger in het bezit was van de gemeente (= heerlijkheid in het Ancien Régime).

Het ging om een zegel met afdruk van een wapenschild van zilver met een gekarteld Sint-Andrieskruis van keel (rood) en twaalf blokjes eveneens van keel.

Week 2013-38 - Wapenschild Korbeek-Dijle

Argumentatie:

“Gezien de gemeente een der oudste is van Brabant, dat haar archieven werden vernietigd door rampzalige gebeurtenissen of overmacht, in ‘t bijzonder door deze die volgden op de Franse Revolutie van 1789 en de oorlogen erna, wat belet de oorkonden en patentbrieven voor te leggen krachtens dewelke de oorspronkelijke toekenning plaats had. Gezien het zegel verloren is of vernietigd, maar dat het bezit van het wapenschild erkend is in het ‘Armorial général ancien et moderne des provinces belges, annuaire de la noblesse 1850-1851 4e année’.”

De school

Tijdens het burgemeesterschap van Remi Prosper Honnorez kwamen drie onderwijzers aan bod: koster-onderwijzer Guilielmus Antonius Cappuyns (Gillam Cappuyns den Jongen) (1810-1849), Antonius Michaël Cassaer (1826-1892) en Ludovicus Mertens (1822-1894).

Het aantal arme kinderen dat gratis onderwijs mocht ontvangen evolueerde als volgt:

1.Periode Cappuyns (6 schooljaren: van 1843-1844 tot 1848-1849)

- gemiddeld aantal kinderen: 52 (gaande van 30 tot 65)

- gemiddeld aantal jongens: 30

- gemiddeld aantal meisjes: 22

Onderwijzer Cappuyns kreeg hiervoor 50 fr per jaar van het Bureel van Weldadigheid.

2.Periode Cassaer (7 schooljaren: van 1849-1850 tot 1855-1856)

-gemiddeld aantal kinderen: 82 (gaande van 71 tot 97)

-gemiddeld aantal jongens: 46

-gemiddeld aantal meisjes: 36

Gediplomeerd onderwijzer Cassaer kreeg hiervoor van de gemeente 4,50 fr per kind en per jaar behalve voor de schooljaren 1852-1853 en 1853-1854 toen hij slechts 4 fr per kind en per jaar kreeg. Hierin bleef het Bureel van Weldadigheid steeds 50 fr per jaar bijdragen.

3.Periode Mertens (17 schooljaren: van 1856-1857 tot 1872-1873)

-gemiddeld aantal kinderen: 88 (gaande van 75 tot 110)

-gemiddeld aantal jongens: 47

-gemiddeld aantal meisjes: 41

Tijdens sommige jaren waren de meisjes in de meerderheid. Maar het bleven uitzonderingen, waaruit we waarschijnlijk mogen besluiten dat meer meisjes dan jongens geen school liepen.

Mijn vader vertelde dat zijn moeder, mijn grootmoeder, Christina De Van, geboren in 1859, school gelopen heeft bij meester Mertens. Dat was dan in de jaren 1865-1870.

Gediplomeerd onderwijzer Mertens kreeg voor het onderwijs aan de arme kinderen van de gemeente een som gaande van 4 fr per kind tot vrij vlug 6 fr per kind per jaar. Het Bureel van Weldadigheid bleef hierin 50 fr per jaar bijdragen tot en met het schooljaar 1869-1870. In 1870-1871 droeg het 75 fr bij en vanaf 1871-1872 125 fr.

De ouders van de niet-arme kinderen moesten zelf 6 fr per kind per jaar onderwijsgeld betalen aan de onderwijzer. In een brief aan de provinciegouverneur deelt de gemeente mee dat er voor het schoioljaar 1869-1870 vijf leerlingen zijn waarvan de ouders het schoolgeld geheel of gedeeltelijk kunnen betalen:

-Mommaerts Charles (°1854), een zoon van Joannes Albertus Mommaerts

-Cappuyns Engelbert (°1857), een zoon van koster-gemeentesecretaris Frans Cappuyns

-Bruffaerts Louis (°1860), een zoon van August Bruffaerts en broer van Jef Bruffaerts (de schoonvader van Constant Michiels)

-Van Geel Marie (°1855), een dochter van Jacobus Van Geel en zus van Amelie (x Theophiel Coeckelberghs), Angeline (x Jozef De Coster), Soeë, Jef en Fille Van Geel; zij bleef ongehuwd inwonen bij haar broer Fille

-Bruffaerts Maria Josephina (°1856), een zus van Louis Bruffaerts, hiervoor vermeld.

Augustus 1844: er worden schoolbanken aangekocht voor de privéschool van Guillaume Cappuyns ten belope van 115,72 fr. De banken blijven wel eigendom van de gemeente.

September 1848: er wordt nog eens 5,75 fr(!) uitgegeven voor vervollediging van de meubilering van de school.

Op 5 oktober 1849 wordt de jaarwedde van de onderwijzer (Cassaer) verhoogd van 250 naar 300 fr en wordt hem een huurvergoeding toegekend van 60 fr voor de schoolzaal die de onderwijzer huurt van de weduwe van de overleden koster-onderwijzer.

Incident met meester Mertens

Op 9 december 1860 brengt de burgemeester op de gemeenteraad er mondeling verslag over uit dat onderwijzer Mertens een dag afwezig is geweest zonder toelating te vragen of zonder het gemeentebestuur vooraf te hebben ingelicht. Hierover geïnterpelleerd door de burgemeester verklaarde de meester dat hij voor een dienstzaak bij de provinciale inspecteur was geweest, terwijl deze laatste schriftelijk liet weten dat die verklaring vals was.

De burgemeester meldde ook dat op 6 december verschillende leerlingen afwezig waren zonder dat de onderwijzer hun afwezigheid deed uitleggen, dat de onderwijzer onachtzaam is in de uitoefening van zijn functies en dat hij niet voldoende orde doet naleven en welvoeglijkheid tussen de leerlingen van de twee seksen.

De gemeenteraad beslist meester Mertens één maand te schorsen zonder wedde.

Ondertussen had de meester reeds een brief geschreven naar de arrondissementscommissaris waarin hij verklaart dat hij afwezig was om te solliciteren voor de plaats van onderwijzer in Vilvoorde en dat hij dat had willen verbergen om de sympathie van de gemeenteraad en van de inwoners niet te verliezen, of te zien verminderen, ingeval hij niet zou lukken.

Omdat dit een ander licht werpt op de afwezigheid van de onderwijzer en omdat hij bekend heeft tegenover de burgemeester dat hij gelogen had, wordt de eerder uitgesproken straf geannuleerd.

Op 19 maart 1863 beslist de gemeenteraad een schoolgebouw op te richten (het huidige ontmoetingscentrum Ter Dijle) met woning voor de onderwijzer en een zaal voor de gemeentelijke administratie. De bouwkosten worden geschat op 16.311,24 fr en de aankoop van een bouwterrein van ongeveer 12 aren op 2.000 fr. De gemeente kan amper het bouwterrein betalen en vraagt provinciale subsidies om de bouw te bekostigen.

Het bouwterrein wordt gekocht van Jean Albert Mommaerts, een broer van Fluppes en Jan Cisses en de stamvader van de kantonniersfamilie.

Op 1 september 1864 is het nieuwe schoolgebouw waarschijnlijk klaar want men spreekt van de bemeubeling van de nieuwe schoolzaal, waarvoor 500 fr wordt voorzien.

Op 6 oktober 1864 wordt de jaarwedde van de onderwijzer vastgesteld op 800 fr + het bijgeld (6 fr / kind van de betalende en de arme kinderen).

Op 19 september 1867 beslist de gemeenteraad de ‘speeldag’ van 16 december te verplaatsen naar 15 november, ‘patroonfeestdag’ van Zijne Majesteit Koning Leopold II.

Op 7 september 1871 vraagt de gemeenteraad aan de provinciegouverneur Theresia Deraymaeker, de echtgenote van onderwijzer Mertens, te mogen benoemen als “onderwijsster van het handwerken voor meisjes”. De benoeming volgt op 12 november 1871. Theresia Deraymaeker was geboren te Leuven in 1824. Haar vader (°1792) en haar grootvader (°1760) waren beiden onderwijzer in Leuven. Ik heb naar een mogelijke link gezocht met de familie van Philip Joseph De Reymaeker (de Lange) en van Joannes Franciscus Dereymaeker (’t Kurre) (zie Kerk & leven van 11 augustus 2010), maar ik heb er geen kunnen vinden.

(wordt vervolgd)