(Gelezen In Tertio Van 19 September 2012)
Uit een vraaggesprek van Jan De Volder met Bernard Spitz, gynaecoloog in UZ Gasthuisberg.
Als gynaecoloog begeleidt Bernard Spitz dagelijks paren die voor moeilijke keuzes staan bij de zwangerschap. Ook voor deze praktiserende gelovige gaat het vaak om delicate afwegingen tussen de eigen inzichten en de verlangens van de ouders.
De KU Leuven mag dan openlijk twijfelen aan haar katholieke identiteit, dat betekent niet dat er geen mensen werkzaam zijn die vanuit hun christelijke geloof de humaniteit in de zorg voorop trachten te stellen. Gynaecoloog Bernard Spitz is zo iemand. Tertio had met hem een gesprek over geloof en geneeskunde, en over de ethische dilemma’s die het beroep met zich meebrengt.
U bent iemand die uitkomt voor uw christelijke geloof. Wat betekent dat voor u? Persoonlijk? En als arts?
“De combinatie intellectueel zijn en gelovig zijn wordt vaak in twijfel getrokken, zeker in het wetenschappelijke milieu. Voor mij is dat een en/en-verhaal. Geloof is een bijkomende dimensie die mijn leven draagt, richting geeft. Persoonlijk boeit me het christelijke verhaal. Misschien omdat het zo paradoxaal uitdagend is, je er nooit mee klaar bent, het zo op de anderen en de Ander gericht is, omdat vertrouwen er zo’n grote plaats in inneemt.”
“Goede waarden hoeven voor mij geen exclusief christelijke waarden te zijn. Ik probeer open te zijn voor andere spirituele tradities die vaak waardevolle aspecten bevatten, maar heb nooit de nood gevoeld om het katholieke geloof vaarwel te zeggen. Ook het kleurloze agnosticisme zei me niets. Zeker omdat de geneeskunde ons vaak met de ultieme vragen confronteert.”
Hoe beleefde u de recente discussie over de ‘K’ van de KU Leuven?
“Het was zeker een boeiende oefening, misschien gezien de gekende omstandigheden niet op het beste moment en misschien ook te defensief. Voor mij is het belangrijk dat een katholieke universiteit ook een ‘waardenlaboratorium’ blijft, waar intellectuelen helpen het christelijke verhaal uit te zuiveren en te actualiseren. Dat is een opdracht voor theologie en filosofie, maar evenzeer voor geneeskunde. Hoe doe je aan goede geneeskunde? Welke waarden neem je mee? Dat veronderstelt een zekere dialoog met het kerkinstituut. Persoonlijk vind ik het al te gemakkelijk te zeggen dat je het christelijke verhaal wel goed vindt, maar niet de kerk die je in feite zelf moet vormen. Maar een moderne kerk kan tevens niet levend zijn zonder dialoog met haar soms ook kritische leden.”
“Toen ik hier kwam werken, vroeg ik me af of ik wel christelijk genoeg was voor een katholieke universiteit en de waarden die ze met zich meedraagt. Nu vraag ik me soms af of er nog plaats is voor de meerwaarde van gelovigen en of we waarden als vertrouwen, inzet voor de anderen voldoende valoriseren. Denken we alleen al maar hoe een organisatiecultuur die op een radicaal vertrouwen is gebaseerd, de vaak controlerende en zo verlammende administratieve belasting zou kunnen overbodig maken. Ik vind het ook moeilijk goede multidisciplinaire zorg te verstrekken, zonder dat die geënt is op ten minste een gestroomlijnde collectieve levensbeschouwing. Wat bijvoorbeeld als de verpleegkundige, de assistent, het diensthoofd, de instelling fundamenteel verschillende visies hebben op zoiets als euthanasie?”
“Openstaan voor allerlei meningen en andere tradities is een noodzakelijk intellectuele waarde, maar persoonlijk voel ik steeds meer de behoefte om ook af en toe samen te komen met gelijkgezinden, met mensen die het christelijke verhaal willen dienen en beleven. Daarom werk ik bijvoorbeeld als vrijwilliger bij de pastorale dienst van het ziekenhuis waarbij ik de communie uitreik op zondag.”
Wat brengt u die ervaring bij?
“Ten eerste ben ik enorm blij dat zoiets echt nog blijft bestaan, al weet ik ook dat het broos is en in enkele jaren kan verdwijnen. Het geeft me de mogelijkheid om een ander contact te hebben met zieken - al doe ik dat principieel niet op mijn afdelingen - en ook de dankbaarheid en de emoties van de patiënten te ontmoeten. Bij de communie komen vaak dingen ter sprake die anders onuitgesproken blijven. Dat betekent enorm veel voor me. Ten tweede is het ook een getuigenis van mijn christelijk geloof.”
Hoe gaat u om met ethische dilemma’s zoals bij prenatale testen die onder anderen volgens Jean-Jacques Cassiman een zware druk op de ouders leggen?
“Dat lijkt mij een van de moeilijkste uitdagingen voor de volgende jaren. De mogelijkheden om al voor de geboorte diagnoses te kunnen stellen, zijn enorm gegroeid. Het einde is niet in zicht: nu doen we relatief eenvoudige testen voor chromosomale afwijkingen, zoals het Downsyndroom of open rug. Het is maar een kwestie van tijd of we kunnen het hele menselijke genoom van het embryo vastleggen (de staalkaart van alle genen van een individu, nvdr). Dan kun je de waarschijnlijkheid bepalen van het ontwikkelen van allerlei aandoeningen. Dat roept ethisch enorme vragen op. In welke mate heb je recht op die informatie? Mogen ouders het genoom van hun kind kennen? In politieke werkgroepen tekent zich nu een consensus af dat dit niet mag, omdat er ‘consent’ of toestemming van de betrokkene zelf nodig is, maar wie gaat dat controleren? En wat voor een foetus? De vragen zijn legio: werkgevers en ziekteverzekeringen mogen het genoom van hun werknemers en klanten niet opvragen, maar wat als sollicitanten zelf hun positieve genoom voorleggen bij een sollicitatie? Of kun je voor je huwelijk het genoom van je partner vragen? Maar ondertussen kan je wel al via internet voor 9.500 dollar je genoom laten bepalen.”
Hoe ver gaat een gelovige arts in een katholiek ziekenhuis daar dan in mee? Ervaart u geen conflict met de kerkelijke leer die de beschermwaardigheid van het leven, van in het prilste begin, vooropstelt?
“De beschermwaardigheid van het leven zou ik als principe niet graag opgeven, wetende dat we het ideale niet altijd kunnen bereiken. Hoe consequent is trouwens het huidige maatschappelijke discours als we het hebben over doodstraf, zelfdoding, oorlog, abortus? Persoonlijk vind ik het kiezen voor de meest kwetsbare een heilgevende optie. Maar ik kan ze niet opleggen aan de patiënten. Maatschappelijk liggen de waarden nu anders en meer divers. Wel tracht ik bij het maken van moeilijke keuzes alle elementen en waarden in de balans te betrekken. Dit betekent dan ook bijvoorbeeld de stem van een foetus te laten klinken. De mensen de tijd geven om een kwaliteitsvolle beslissing te nemen. Ik denk dat we daarin nog het verschil kunnen maken.”
“Er zijn zeker nog vragen waarin ik mijn patiënten niet zal volgen, handelingen die ik persoonlijk niet zal stellen. Ik zeg hen dat ook. Mensen die toch tot dergelijke keuzes komen, in de zin van een afbreking van de zwangerschap om weinig vitale redenen bijvoorbeeld, ga ik ook niet gijzelen, noch met complexen overladen. Dat zou ik ook niet christelijk vinden. Maar het leven blijft me dierbaar, en met daarop af te dingen begeven we ons op een hellend vlak, wat we de laatste dertig jaar zeker kunnen vaststellen.”