woensdag 5 november 2014

De Tweede Wereldoorlog - deel 9

Duitse opeisingen

Met een brief van 9 bladzijden van 11.11.1940 meldt de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën aan de burgemeester welke voorlopige regeling werd getroffen voor de betaling door de Belgische Schatkist, langs de gemeenten om, van de opeisingen van het Duitse leger.

Een greep uit het Tarief der Duitse opeisingen:

Logementen (per dag en per man, gas, water, verlichting, lijnwaad, ’t wassen en ’t bedienen inbegrepen):

- soldaten met bed: 3 fr

- onderofficieren: 4 fr

- adjudanten: 6 fr

- lagere officieren: 8 fr

- hogere officieren: 12 fr

plus 2 fr per plaats zo de verwarming mee opgeëist wordt.

Paarden, slachtvee, aardappelen, melk, eieren, graan, stro tot zelfs de wol van geschoren schapen moesten geleverd worden aan de bezettende overheid tegen de prijs van de reguliere markt, bepaald door de bezettende overheid uiteraard.

Opeising van paarden

Op 5.3.1941 stuurt de provinciegouverneur een brief aan de burgemeester:

“Op bevel van de Duitsche Militaire Overheid, heb ik de eer U te melden dat deze, op 15 Maart 1941 zal overgaan tot de opeisching van een zeker aantal paarden.
Het beloop van deze opeischingen zal door de Duitsche Overheid kontant en in belgische munt uitbetaald worden. (Nvdr: Alleen reeds door het al of niet gebruik van hoofdletters bewijst de Belgische administratie hoe laag haar zelfrespect op dat moment was gevallen.)

De paarden uwer gemeente, ’t zij 72 beesten ongeveer (van 3 jaar en ouder), dienen bijeengebracht den 15 Maart 1941 te 9 uur ’s morgens te LEUVEN, in de middendreef der Geldenaakse vest.

De op te eischen dieren moeten voorgesteld worden, voorzien van teugels en halster alsook van een snoer van ongeveer 2 m. lengte; zij dienen net gepoetst, geroskamd, gevoed en voorzien zijn geweest van drank.

De hoefijzers moeten in zeer goede staat zijn.

De drachtige merries welke binnen de acht dagen een veulen moeten werpen en de merries met een veulen van minder dan twee weken oud dienen nochtans aan de opeischingscommissie niet voorgesteld. De eigenaars moeten hieromtrent wel een getuigschrift van het gemeentebestuur voorleggen.

De paarden die den ouderdom van 3 jaar niet hebben bereikt alsook de hengsten en de paarden die van het gebruik der 2 oogen beroofd zijn, moeten niet voorgesteld worden, maar hun eigenaars zullen de stukken ter bewijsvoering der voormelde eigenschappen moeten voorleggen.

Insgelijks zullen de eigenaars die slechts één paard bezitten dit aan de Commissie voorstellen en het bewijs leveren dat zij geen ander paard hebben.”

*

* *

De interesse van de legers in paarden – ook het Belgische leger – blijkt uit de gemeentelijke vijfjaarlijkse registers “lijsten voor de telling der paarden en voertuigen” die jaarlijks moesten worden aangevuld of aangepast ten behoeve van de “Mobilisatie van het Leger”. Ik vond reeds een dergelijk register voor het jaar 1906. In het register van 1925-1929 bijvoorbeeld werden de eigenaars vermeld met een gedetailleerde beschrijving (in het Frans) van hun paard(en) (ouder dan 3 jaar) en gerangschikt per klasse van paarden. Samengevat vermeldt dit register:

-zadelpaarden: -5 ruinen (4 Belgische, 1 Ierlander)

-gewone trekpaarden die desnoods als zadelpaarden kunnen dienen:

-8 ruinen (4 Belgische, 4 Ierlanders)

-3 merries (2 Belgische, 1 Ierlander)

-gewone trekpaarden:

-8 ruinen (5 Belgische, 3 Ierlanders)

-8 merries (8 Belgische)

-zware trekpaarden:

-12 ruinen (10 Belgische, 1 Ierlander, 1 Engelse)

-20 merries (20 Belgische)

Totalen: -33 ruinen (23 Belgische, 9 Ierlanders, 1 Engelse)

-31 merries (30 Belgische, 1 Ierlander)

Van deze beschreven paarden waren er in 1929 nog 3 zadelpaarden en 54 trekpaarden aanwezig. De eigenaars van de zadelpaarden waren: Frans Vrijdags (Woikes), Frans Ruelens (de Nezze) en Adolf Berthels (Dolf van den Bettel). 36 boeren hadden 1 trekpaard, 9 boeren hadden 2 trekpaarden (de paarden minder dan 3 jaar niet meegerekend).

Mijn grootvader, Henri Cammaerts, staat in de lijst van eigenaars van zware trekpaarden met een ruin, Belgisch trekpaard, met de naam Duc, voskleurig (un alezan) met een witte vlek op het voorhoofd (une pelote en tête), 1,60 m groot en geboren in 1925, in goede conditie in 1929.

De grootvader van mijn vrouw, toenmalig burgemeester Louis De Bontridder, staat in twee lijsten met drie paarden:

-lijst van de gewone trekpaarden die desnoods als zadelpaarden kunnen dienen:

-1 merrie, Belgisch trekpaard, met naam Lisa, bruinkleurig (bai brun) met kleine witte sok aan linker achterbeen (une petite balzane postérieure gauche), 1,55 m, geboren in 1910, in goede conditie in 1925 en 1926, ongeschikt daarna

-lijst van de zware trekpaarden: -1 merrie, Belgisch trekpaard, met naam Pauline, zwart, 1,62 m, geboren in 1916, in goede conditie (van 1925 tot 1929)

-1 merrie, Belgisch trekpaard, met naam Lot, voskleurig met witte streep (une liste) vooraan op het hoofd, 1,59 m, geboren in 1918, in goede conditie in 1925 en 1926, verkocht op 22.10.1926 aan Louis Meulemans uit Bierbeek.

(wordt vervolgd)