woensdag 16 mei 2012

Nu Ben Ik Alles Kwijt

Cursiefje van Frans De Maeseneer

Het was een vrijdag. Zeventien uur, in een kliniek, palliatieve zorgen, te Gent. Meneer komt uit kamer 8. Zijn vrouw is pas overleden. Ze waren een paar uren voordien officieel getrouwd aan het sterfbed, met de nodige formaliteiten en getuigen… een erfenisregeling. En wat zegt die man? Nu ben ik alles kwijt: als je morgen verneemt dat ik tegen een boom gereden ben, dan… Daarop zocht hij de lift op. Op zoek naar de bevrijdende boom van vertroosting. Einde verhaal.

Ik mag niet zeggen dat ik daar kapot van was. Het gebeurde ook allemaal zo vluchtig. Toch is dat woord blijven hangen in mijn ziel: nu ben ik alles kwijt. Dat kan toch niet? Dat mag toch niet? Ik weet niet of die man die bewuste boom heeft gevonden. Vermoedelijk was het maar een krampwoord of een vloekwoord. En mensen hebben recht op een portie krampen en op een portie vloeken.

Maar ik weet goed dat ik een paar uren later thuiskwam. Ik dacht aan mezelf. Ik zou dat woord met deze toon en klank onmogelijk over mijn lippen krijgen. Eerlijk, die éne zin was mij een gruwel: leven voor één mens, en voor niets en voor niemand anders. Dat kan toch niet?

Waar zijn ze: de rest van de familie, de collega’s, de vrienden, de kinderen, de oude mensen, de terminale patiënten van kamer 1 tot 7? Nihil? Onbestaande? Dat is toch vreselijk? Zo exclusief bewust kiezen voor een gouden eilandje voor twee mensen? Natuurlijk heeft die mens bemind. Hij beminde die éne enige vrouw. Meneer toch.

Ik weet nog dat ik die bewuste avond iets gebeden heb: geef dat zoiets nooit in me opkomt, leid me nooit in die bekoring, geef dat ik nooit ofte nimmer absoluut alles verwacht van absoluut maar één mens. Ik wil de hele wereld omhelzen. En indien dat niet mogelijk is, geef me dan openheid van geest om tenminste een paar duizenden mensen te beminnen. Het mogen er eventueel zelfs een paar méér zijn. Ik wil namelijk bij de boom des levens het leven proeven van velen. Dan pas zal mijn leven appetijtelijk zijn.

Toch is dat maar een flard van een gebed. Mijn wens gaat veel verder. Zoals een trouwe vriend eens zei: ‘Je denkt toch niet dat mijn vrouw voor mij alles is? Ik wil ze wel beminnen, maar ik aanbid ze niet.’ Waarop zijn vrouw antwoordde: ‘Mijn man is goed maar niet goed genoeg om er alles op te verwedden. Ik heb nog mijn ziel.’ Bij dit soort mensen staat de boom des levens nog overeind in hun klein paradijs.

In de hof van (h)Eden zijn we met velen.