woensdag 27 augustus 2008

Weerspreuk: Sint-Augustinus

28 augustus: Op Sint Augustijn
Zullen de onweers over zijn.

Hij werd beschenen door de laatste gloed van het Romeinse wereldrijk, beleefde de val en de plundering van Rome in het jaar 410 en was daarna getuige van de volksverhuizing. Hij stierf in een stad belegerd door de Vandalen (Germaans volk dat oorspronkelijk woonde in het Midden-Odergebied). Die dramatiek komt geconcentreerd terug in zijn innerlijk leven. Aurelius Augustinus, in 354 ter wereld gekomen in Romeins Noord-Afrika dat stapsgewijs tot het christendom overging, was de onrust, zo niet de anarchie, in persoon: een briljante student, een gevierde redenaar, een vlijmende denker en tegelijk onvoldaan, eerzuchtig, heet van bloed, begerig om te schitteren. Zijn christelijke moeder Monica kon hem onmogelijk vasthouden in haar wereld van godsvrucht en zielsvrede. De plompe taal van de bijbel deed de sublieme orator pijn. Hij verkoos de flonkerende hersenspinsels van het manicheïsme, een sekte, geheimzinnig en exotisch. Daarin kon de behaagzucht van zijn geest zich ontplooien. Voor het lichaam vond hij vrouwen en voor de roem trok hij naar Rome en Milaan als leraar wijsbegeerte en retorica. Alles zat hem mee, zelfs zijn buitenechtelijke zoontje deed al aan filosofie.
Desondanks bleef hem een vraag achtervolgen: is mijn geluk het ware, is dit nu alles, dit comfort van woordenrijk genot? Als wijsgeer moest hij die vraag onder ogen zien en moest hij daarachter de leegte vermoeden. Hij beluisterde preken van bisschop Ambrosius, alleen om diens mooie Latijn, en nam in zijn tuin het Nieuwe Testament ter hand, maar was te beschaamd om het te lezen. Hij zat ermee in zijn handen toen hij een kinderstem hoorde die leek te roepen ‘Tolle, lege’, neem en lees! Hij opende het boek, las de brieven van Paulus en verloor het geloof in zijn geleerde woordenkraam. Hier was de waarheid!
Tweeëndertig was Augustinus toen hij zich liet dopen – Monica maakte het nog mee – waarna hij zich in zijn geboorteland terugtrok om er een religieuze gemeenschap te stichten. De christenen van de stad Hippo lieten hem tot priester wijden en later werd hij bisschop van die gemeente, wat hij tot zijn dood op 28 augustus 430 bleef. Een paar dagen later volgde de overrompeling van Hippo door de Vandalen, maar de geschriften van Augustinus deden in vele afschriften toen al enkele jaren de ronde. Hij verbond daarin het erfdeel van de wegzinkende filosofie met het ‘geloof, hoop en liefde’ van het christendom, gaf abstracte denkbeelden een concrete religieuze inhoud en vond een onaantastbare formulering voor de leer van de universele Kerk. Hij bezit daardoor in zowel katholieke als reformatorische kring hoog gezag. Zijn bekendste boek, Belijdenissen, beschrijft zijn leven tot en met zijn bekering en geldt als meest persoonlijke autobiografie uit de oudheid. Wereldomvattend is De stad van God, een historisch en religieus weefsel van zijn denkbeelden over Kerk, politiek, ideaal en verderf. Daarnaast worden vooral zijn preken en brieven gelezen. Zijn werk hoort niet alleen tot de basis van de geloofsleer, maar blijkt ook duizenden mensen die de georganiseerde Kerk hebben verlaten, te kunnen uitdagen doordat er behalve de leer zoveel leven in zit.
(Uit Alle Heiligen van Wim Zaal)
C.L.