De hand in eigen boezem steken. Zijn geweten of gemoed onderzoeken en eigen schuld erkennen
Ontleend aan het Boek Exodus hoofdstuk 4. Verzen 6 en 7 luiden als volgt: Ook beval de Heer (aan Mozes): ‘Steek uw hand tussen uw kleed.’ Hij stak zijn hand tussen zijn kleed. En toen hij haar eruit trok zat ze ineens vol witte uitslag, het leek wel sneeuw. De Heer sprak opnieuw: ‘Steek uw hand tussen uw kleed.’ En toen hij haar eruit trok was ze weer als de rest van zijn huid.
Zijn handen in onschuld wassen. Onschuldig zijn, aan iets geen deel hebben.
Ontleend aan het evangelie van Mattheus hoofdstuk 27. Vers 24 luidt als volgt: Toen Pilatus zag dat het niets hielp, maar dat de onrust steeds groter werd, nam hij water en waste zijn handen voor de ogen van het volk. Hij zei: ‘Ik ben onschuldig aan dit bloed. U moet zelf maar zien.’
Zijn harp aan de wilgen hangen. Ophouden met dichten. Of: Ophouden met zijn tot heden verrichte taak.
Ontleend aan Psalm 137. Deze psalm begint als volgt:
Aan de stromen van Babel, daar zaten wij neer,
daar weenden wij tranen, denkend aan Sion;
onze citers hingen al aan de wilgen.
Het hoofd in de schoot leggen. Zich gewonnen geven.
Ontleend aan het Boek Rechters hoofdstuk 16. Vers 19 luidt als volgt: Zij (Delila) liet Samson op haar schoot inslapen, en riep toen iemand binnen om de zeven vlechten van zijn hoofdhaar af te scheren. Zo slaagde zij erin hem machteloos te maken; hij was zijn kracht kwijt.
Alleen zijn als Job op zijn mesthoop. Eenzaam en verlaten zijn.
Het is een rechte Jonas. Iemand wie op reis weer en wind altijd tegen zijn.
Hij zit te kijken als Jonas in de walvis. Gezegd van iemand die bang, benauwd, bedrukt zit te kijken.
De twee voorgaande spreekwijzen zijn ontleend aan het Boek Jona. Jonas was gevlucht voor de Heer. Maar zijn schip kwam in een hevige storm terecht, die het schip dreigde te breken. De bemanning zei: ‘Kom, laten we het lot werpen om te zien aan wie het ligt dat deze ramp ons treft.’ Zij wierpen het lot en het lot viel op Jonas. Zij vroegen hem: ‘Wat moeten we met u doen om door de zee met rust gelaten te worden?’ De zee werd namelijk steeds stormachtiger. Hij antwoordde hun: ‘Neem mij maar op en smijt mij in zee: dan zal de zee u met rust laten. Ik weet dat het aan mij ligt dat deze hevige storm u heeft getroffen.’
Toen namen zij Jonas op en smeten hem in zee, en de woede van de zee bedaarde.
De Heer zond een grote vis om Jonas te verzwelgen. En Jonas was in de buik van de vis, drie dagen en drie nachten. En in de buik van de vis bad Jonas tot de Heer, zijn God: ‘Ik wil onder lofgezang offers aan U brengen, ik wil mij houden aan mijn gelofte.’ Toen sprak de Heer tot de vis en de vis spuwde Jonas op het droge.
Het zijn allen geen Jozefs. Niet allen weten aan de verzoeking weerstand te bieden.
Judas is nog niet dood. Er zijn nog altijd verraders, snoodaards.
Ontleend aan Marcus hoofdstuk 14. Vers 10 luidt als volgt: Judas Iskariot, een van de twaalf, ging naar de hogepriesters om hem over te leveren.
De kaars onder de korenmaat zetten. Zijn gaven, zijn talenten verborgen houden.
Ontleend aan Mattheus hoofdstuk 5. Vers 15 luidt als volgt: Je steekt een lamp niet aan om haar onder de korenmaat te zetten, maar je zet haar op de kandelaar, en dan schijnt ze voor allen in huis.
Het is een rechte Kaïn. Iemand die wrevelig en nors van aard is.
Het gemeste kalf slachten. Feestelijk uithalen.
Ontleend aan Lucas hoofdstuk 15. Verzen 22 tot 24 luiden als volgt: Maar de vader zei tegen zijn slaven: ‘Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe en ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden. Hij was verloren en is teruggevonden.’ En het feest begon.
Het gouden kalf aanbidden. Zeer gehecht zijn aan rijkdom; rijke lieden vleien.
Ontleend aan het Boek Exodus hoofdstuk 32. Verzen 1 tot 6: Toen Mozes maar wegbleef en niet naar beneden kwam, verdrong het volk zich om Aäron en eiste: ‘Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan. Want die Mozes, die ons uit het land Egypte heeft geleid, wij weten niet wat er met hem aan de hand is.’ Aäron antwoordde hun: ‘Laat uw vrouwen, uw zonen en uw dochters de gouden ringen uitdoen die ze in hun oren dragen en breng die hier.’ Toen deed iedereen zijn gouden oorringen uit en bracht die bij Aäron. Deze nam ze in ontvangst, bond ze in een buidel en maakte er een stierkalf van. Toen riepen ze uit: ‘Israël, dit is de god die u uit Egypte heeft geleid.’ Toen Aäron dat zag, bouwde hij een altaar voor het beeld en liet bekend maken: ‘Morgen is er feest ter ere van de Heer.’ De volgende ochtend droegen zij in alle vroegte brand- en slachtoffers op. De mensen gingen zitten om te eten en te drinken en stonden op om te spelen.
Cyriel Letellier