woensdag 16 januari 2008

Weerspreuk – Een Portret Van Sint-Paulus

Is Sinte Paulus klaar,
Wacht dan een heel goed jaar.

Op 25 januari viert de kerk het feest van Sint-Paulus’ Bekering.

Hij heette oorspronkelijk Saul, een joodse naam, want hij kwam uit een joodse familie in Tarsus (Zuid-Turkije) die het Romeinse burgerrecht had verworven. Na een goede opvoeding bezocht hij de tempelschool in Jeruzalem: die was destijds, rond het jaar 30, dus midden onder de gehate Romeinse bezetting, uiterst streng in de leer, wat goed bij Sauls zelfverzekerde karakter paste. Hij hoorde tot de eersten die de christenen – een ketterse afscheiding van het jodendom – vervolgden en zou bij de steniging van de eerste martelaar Stefanus aanwezig zijn geweest. Hoewel hij geen kerkelijke functie had en zijn brood verdiende als tentenmaker, stelde hij zich in dienst van de christenvervolging. Zo reed hij rond het jaar 35 naar Damascus om ketters op te sporen . Maar vlak voor de stad trokken inktzwarte wolken samen waaruit een bliksemflits schoot die hem van zijn paard sloeg en blind maakte, terwijl een stem hem toeriep: ‘Saulus, Saulus, waarom vervolg je mij?’
De inslag van de genade, zeggen gewijde schrijvers, past zich altijd aan bij het karakter van de getroffene. Saul van Tarsus werd bekeerd in vuur en licht. Verblind wankelde hij de zuidpoort van Damascus door en viel het huis van een christen, die hij op het schavot had willen brengen, binnen. Drie dagen later liet hij zich onderwijzen en toen hij erkende dat het woord van de profeten in Christus was vervuld, keerde het licht in zijn ogen terug. Met hetzelfde vuur waarmee hij de nieuwe leer bestreden had, verkondigde hij die nu. De joden van Damascus waren ontzet. Zij beraamden een moord op de overloper, die ontkwam doordat een geloofsgenoot hem ’s nachts in een mand over de stadsmuur neerliet.
Er volgde een periode van inkeer, doorgebracht in Arabië, daar kregen zijn ideeën over het christelijke geloof vorm.
Hij liet zich pas drie jaar later weer in Jeruzalem zien. Saulus zou doorzetten dat ook de heidenen, onbesneden en wel, christen konden worden. Nu was het christendom universeel, de grote bekeringsreizen konden beginnen. Saulus die zijn naam veranderde in Paulus (de geringe) ondernam de ene tocht na de andere, soms in gezelschap van Barnabas. En ondertussen hield de ‘apostel der heidenen’ schriftelijk contact met de leden der verschillende gemeenten. In zijn brieven die deel uitmaken van het Nieuwe Testament en dus gezaghebbend zijn, werkte hij de nog niet opgeschreven leer van Christus uit met alle vuur en stelligheid van zijn karakter. Zijn brief aan de christenen van Philippi, omstreeks het jaar 62 in Rome geschreven, is vermoedelijk de laatste van de reeks geweest. In het jaar 67 – of twee à drie jaar eerder – zou hij in Griekenland gearresteerd zijn, naar Rome gevoerd en daar onder keizer Nero terechtgesteld: als Romeins burger viel hem de dood door het zwaard toe. Het gebeurde, zegt men, op dezelfde 29ste juni dat ook Petrus daar het leven liet, zodat zij hun kerkelijke feest moeten delen. Aangezien Petrus hem op 29 juni enigszins verdringt, kreeg Paulus op de dag van zijn bekering, 25 januari, een tweede gedenkdag.
(Uit Alle Heiligen van Wim Zaal)
C.L.