woensdag 5 juni 2013

De opstand van Luther

Ingekorte tekst uit het boek De verborgen geschiedenis van de pausen van Claudio Rendina

In 1063 verving paus Alexander II de openbare boeten door aflaten, wat betekent dat het uitboeten van zonden kon worden gereduceerd door goede werken te doen en de sacramenten van de biecht en de communie te ontvangen. De volle aflaat kwam er pas met de kruistochten; deelnemen was voldoende om hem te verkrijgen. Vanaf omstreeks 1250 kon men ook aflaten bekomen voor afgestorvenen en hen zo helpen bij het uitboeten van hun tijdelijke straf in het vagevuur. In 1300 werd de jubileumaflaat ingevoerd. Goede werken konden stilaan worden vervangen door het schenken van een som geld. Dat moest gaan naar het bisdom van de boeteling en worden besteed aan de bouw van kerken, maar vaak verdween het ergens in de ingewikkelde financiële constructies van de Pauselijke Staat, van bisdommen, kloosters en parochies.

Onmiddellijk na zijn troonsbestijging (19 maart 1513) herriep Leo X alle aflaten die zijn voorganger had verleend. Nauwelijks zes maanden later, op 29 oktober, zei hij dat dit niet gold voor de aflaat die Julius II had toegestaan voor de bouw van de Sint-Pietersbasiliek. Meer tijd had hij niet nodig gehad om te beseffen dat niet alleen die bouw, maar ook de feesten aan het hof en de te voorziene militaire operaties veel geld zouden kosten. Met Pasen 1516 werd de dominicaan Johann Tetzel benoemd tot aflaatondercommissaris in het bisdom Meissen.

In januari 1517 ging Johann Tetzel aan de slag. Hij reisde van land tot land en hield overal aflaatpreken onder het motto ‘zodra de gulden in het kistje klinkt, het zieltje in de hemel springt’.

Johann Lindner schreef over hem: ‘Johann Tetzel uit Pirna, als prediker wereldberoemd, viel aanvankelijk met zijn uitspraken bij velen in de smaak. Hij vond echter ongehoorde manieren om geld binnen te halen en was veel te mild in wat hij toekende.’

Tetzels reis begon in Halberstadt. In de lente van 1517 was hij in Jüterbog, dat nog in Brandenburg lag, maar niet ver van Saksen, waarvoor hij geen bevoegdheid had. Uit de Saksische stad Wittenberg kwamen de gelovigen echter in dichte drommen aflaten kopen in Jüterbog. En het is in Wittenberg dat de aanval tegel Tetzel werd ingezet.

Nu verscheen de vierentwintigjarige augustijner monnik Maarten Luther op het toneel. Hij doceerde Bijbelwetenschappen aan de universiteit van Wittenberg en was gebelgd over Tetzels ideeën betreffende de redding van de zielen uit het vagevuur en de ronduit commerciële kant van de toekenning van aflaten. Op 31 oktober 1517, dus op de dag voor het feest van Allerheiligen, dat in het kasteel van Wittenberg met veel luister werd gevierd, stuurde de jonge broeder 95 stellingen naar de aartsbisschop van Mainz om het principe en de praktijk van de aflaten aan de kaak te stellen. In een begeleidend schrijven stelde hij dat de mens niet aan zijn eigen heil kan meewerken, en vroeg hij dat de aanwijzingen over de aflaat zouden worden ingetrokken. Zijn studenten vielen hem bij en hingen de Latijnse tekst van de 95 stellingen aan de deur van de kerk. Luther riep op tot een dispuut over de aflaten in de universiteit.

Op 3 februari 1518 kreeg de vicaris-generaal van de augustijnen, van Leo X de opdracht om Luther door zijn oversten streng terecht te laten wijzen voor zijn stellingen. De paus was bijzonder gepikeerd door Luthers vraag ‘waarom de paus de Sint-Pietersbasiliek niet bouwt met zijn eigen geld maar met dat van arme gelovigen?’

Luther weerlegde vastberaden de 122 tegenstellingen die Konrad Wimpina, theoloog en eerste rector van de universiteit van Frankfurt(Oder), had opgesteld om Tetzel te verdedigen. Daarop werd hij door de paus op het matje geroepen en moest zich in Rome aanbieden. Luther ging niet en het werd hem toegestaan in Augsburg voor kardinaal Cajetanus te verschijnen en daar de gewraakte passages uit zijn stellingen te herroepen. Op 12 oktober 1518 legde de kardinaal hem uit dat hij twee punten moest herroepen: de verklaring dat de werking van de sacramenten ondergeschikt is aan het geloof van wie ze ontvangt, en stelling 58, waarin hij ontkende dat de verdiensten van Christus en de heiligen de schat van de kerk vormen. Er kwam geen discussie aan te pas. Luther zei dat hij ‘aan de kerk onderworpen’ was, maar trok niets in.

De polemiek nam meer en meer ernstige vormen aan. Luther had het primaatschap van de paus al openlijk ter discussie gesteld. Op 29 maart 1519 riep Leo X de augustijner monnik naar Rome. Hij wilde persoonlijk vernemen hoe Luther dacht en hem van zijn dwalingen afbrengen. Luther bleef thuis.

Luther begreep dat hij in zekere zin buiten de kerk van Rome stond. Hij verloor de steun van zijn vroegere medestanders aan de universiteiten. Zijn ideeën evolueerden razendsnel. Luther riep de wereldlijke heersers op zich te verzetten tegen het wanbeheer in de kerk. Op 18 januari 1520 werd in Rome het proces tegen Luther geopend. Met een pauselijke bul kreeg Luther order in het bijzijn van de clerus en het volk zijn geschriften te verbranden waarin hij dwalingen verkondigde. Maar op 10 december 1520 verbrandde Luther in aanwezigheid van professoren en studenten van Wittenberg niet zijn geschriften maar het kerkelijk wetboek.

Met een pauselijke bul werd Luther op 3 januari 1521 door Leo X geëxcommuniceerd, en op 8 mei sprak Keizer Karel over Luther de rijksban uit. Het kon Luther weinig deren, want in de Wartburg begon hij nu aan zijn grote hervorming. Hij vertaalde de Bijbel in het Duits en schreef een aantal werkjes, onder meer een boekje over de afschaffing van privémissen.

De reactie van zijn volgelingen liep de spuigaten uit. De monniken van Wittenberg hielden ‘grote schoonmaak’ in hun klooster, wat betekent dat prenten en schilderijen in de fik werden gestoken. Luther probeerde de gemoederen te bedaren, maar hij had de toestand niet meer in handen. Thomas Müntzer, een diocesaan priester, interpreteerde zijn hervorming namelijk in politieke zin: een kerk van uitverkorenen zou het rijk van God op aarde vestigen. Müntzer werd de leider van een boerenopstand. Aanvankelijk had hij Luthers steun, maar toen deze zag welke kant het opging riep hij de vorsten op, ongeacht hun belijdenis, deze roofzuchtige en moorddadige opstandelingen een halt toe te roepen. Zijn oproep had schrikwekkende gevolgen: er vielen 100.000 doden en Müntzer werd door de Duitse vorsten ter dood veroordeeld. Luther maakte duidelijk dat hij geen extremisme nastreefde en zelfs geen politiek oogmerk had, een stellingname die hem de bescherming van de Duitse vorsten opleverde, want zij namen maar al te graag stelling tegen de keizer, die de kerk van Rome was toegedaan.

In 1525 trouwde Luther met Katharina von Bora, een uitgetreden cisterciënzerin. Ze hadden samen zes kinderen en werden zo het model van het protestantse patriarchale gezin. Luther stierf in Eisleben op 18 februari 1546.