woensdag 1 april 2020

Gelezen in TERTIO van 18 maart 2020

“Het is paradoxaal te bedenken dat de mens beeld is van wat niet in beeld kan worden gebracht”

Uit een artikel van Christophe Brabant (deed studies filosofie en theologie en is leraar aan het Gentse Sint-Barbaracollege).

In het Oude Testament is God de onzichtbare bij uitstek. Niemand kan God zien en in leven blijven. Mozes die vraagt om God te zien, mag Hem “van achteren” (Exodus 33,23) zien. Het Oude Testament huldigt de idee dat van God geen beelden mogen worden gemaakt. Afgodsbeelden getuigen van ontrouw aan de Enige. De profeten drijven de spot met wie afgodsbeelden maken. Ze hakken een boom om, kappen er een beeld uit, vallen ervoor op hun knieën en maken met de rest van het hout vuur om het vlees te garen. Van hetzelfde hout snijdt men een afgodsbeeld en maakt men houtskool. God valt niet af te beelden. Zelfs de Godsnaam – JHWH – waarmee de taal naar God verwijst, wordt niet uitgesproken.

Onrechtstreeks kijken

En toch verschijnt de Onzichtbare in het zichtbare, maar dan dankzij een soort onrechtstreeks kijken. Het scheppingsverhaal beweert dat alle levende wezens, met uitzondering van de mens, geschapen zijn “naar hun soort”. Elke plant en elk dier heeft zijn specificiteit en kent zijn gelijke niet. De mens daarentegen is geschapen naar het beeld en de gelijkenis met God. Het is paradoxaal te bedenken dat de mens beeld is van wat niet in beeld kan worden gebracht. In de mens valt – onrechtstreeks – datgene te zien wat onzichtbaar is en de mens zelf overstijgt.