woensdag 8 maart 2017

Gard Vermeulen schrijft ons van uit Guatemala: Voor de Spanjaarden kwamen … (deel 1)

Nu al tien dagen ben ik in Midden-Amerika, eerst in Mexico en nu in Guatemala.

De aanloop naar de reis liep langs dwaalwegen en doodlopende steegjes. De ene reis werd afgezegd, een andere werd niet eens aangeboden, de derde was onzeker, nog andere bevielen me niet. Uiteindelijk kwam er zes weken geleden toch een gepaste aanbieding. Een bijkomende struikelsteen lag er voor mij omdat ik twee jaar geleden in Iran was en de Verenigde Staten mij daarom alleen op doorreis toelieten na een complex visumonderzoek. Eerst op de Brusselse ambassade en dan nog eens dunnetjes overgedaan in Houston. Dat allemaal om twee maal twee uren te verblijven in hun land.

De vliegreis was ook al vermoeiend: vóór zeven uur ’s morgens al op de luchthaven Schiphol en pas negentien uur later toekomen in Mexico-stad. Tot overmaat van lasten, wachtte de reisleider ons niet op maar kwam pas toe twee uur na ons gezelschap. Kregelig spendeerden wij staande de tijd.

Als Europeanen al iets weten over de Indianen in Latijns Amerika, dan kennen zij de Spaanse verovering, de conquista, menen ze dat de Spanjaarden de volkeren hebben uitgemoord en misschien dat de inwoners mensenoffers brachten. Deze drie dingen zijn slechts enkele aspecten van de waarheid, maar zeker niet volledig.

Lang voor de beschreven tijd, leefden er Indiaanse volkeren in deze streken. De eert bekenden waren de Olmeken. Veel weten we er niet over maar geleerden ontdekten reusachtige (tot twee meter hoge) stenen beelden van alleen het mensenhoofd met grote voorhoofden, platte neuzen, gekrulde lippen en met een helm op. De olmeken bouwden grote platformen in de moerassen. Wij weten niet waarvoor ze dienden.

Andere volkeren leefden op verschillende plaatsen vanaf enkele honderden jaren voor onze tijdrekening tot rond het jaar duizend. De stad Theotihuacán was al verlaten toen de Azteken er in de dertiende eeuw voorbij trokken. Zij noemde deze reusachtige plaats: de stad der goden. Over de Maya wil ik het later hebben, omdat dit in het tweede deel van deze reis zit.

We bezochten wel Monte Alban. Haar originele Zapoteekse naam kennen we niet. Hoog op een heuvel overziet ze de omgeving. De bevolking heeft de top van de heuvel afgevlakt over een oppervlakte van tientallen hectaren. In die tijd met pure handenarbeid en zonder het gebruik van een wiel. Ze kenden het wiel al wel maar het gebruik ervan werd voorbehouden voor de goden. Zo hebben ze ook een dubbele rij van telkens drie tempels opgetrokken in harde steen. De versieringen waren alleen architectonische eenvoudige lijnen. Ze bouwden een grote naald als zonnewijzer en een eenvoudige sterrenwacht. Zo konden de priester-koningen het regen- en zaaiseizoen voorspellen. Hun inzicht kon alleen door de gunst der goden verklaard worden!

Daarnaast hakten ze met enkele krachtige lijnen mensenfiguren op grote vlakke stenen: jonge vrouwen, vrouwen in verwachting of tijdens het baren, ouderlingen en wellicht priesters. Maar die laatsten waren ‘goden op aarde’ en mochten geen godmensen verwekken. Voor de zekerheid werden ze vóór hun inwijding gecastreerd.

Deze indrukwekkende beschaving verdween even na het jaar duizend. In dezelfde streek verving het koninkrijk van de Mixteken hen in Mitla. Hun gebouwen werden opgetrokken met versieringen als een mozaïek van precies gehakte stenen, gemiddeld een baksteen groot. Die puzzel van veelvormige stenen had ook hoogteverschillen. Duizenden steentjes passen nu nog mooi in elkaar en spelen met schaduwen in de zon. De Mixteken overleefden tot bij de Spaanse verovering.

Ik heb hierboven al gepraat over de Azteken. Zij kwamen waarschijnlijk uit het noordwesten van het huidige Mexico of misschien van nog verder. Het was een ruw en krijgshaftig volk en zij geloofden dat hun god Quetzalcoatl, “de gevederde slang,” hun een woonplaats beloofd had waar ze een arend zouden zien zitten op een cactus met een slang in de snavel. Vandaag draagt de Mexicaanse vlag dit symbool in het centrum. Rond de veertiende eeuw herkenden zij dit teken in een moerasachtig deel van een groot meer en bleven er wonen. Geleidelijk vulden zij het moeras, eerst met drijvende tuinen en dan met afval van gewassen en aangespoelde grond. De stad groeide en zij noemden ze Tenochtitlan “Stad van de slang”. Hun keuze laat zich nu nog voelen in verzakkingen van de kathedraal en van andere grote gebouwen in Mexico-stad. Bijna twee euwen lang bevochten en onderworpen zij de naburige volkeren en eisten belastingen. Geliefd waren ze niet.

Ze geloofden ook nog een tweede mythe: Een vroegere opperbeste sneeuwwitte heerser had zich in een zwakke bui laten dronken voeren door zijn jaloerse broer. Uit schaamte verliet de priester-koning zijn land in oostelijke richting, met de belofte ooit terug te komen in een drijvend paleis op het water.

Toen de Spaanse (blanke) rebel Hernan Cortés in 1519 toekwam met zijn vloot en met paarden (nooit eerder gezien in dit werelddeel), werd hij door koning Moctezuma II vooreerst beschouwd en verwelkomd als de weergekomen eerste koning en met eerbewijzen overladen. Dat scherpte de schraapzucht van de avonturier naar goud en juwelen alleen maar aan. Daarenboven vond hij bondgenoten in de uitgebuite en onderdrukte volkeren. Na nog wat gehaspel met de rechtmatige afgevaardigden van de Spaanse koning (onze keizer Karel V) liet hij de Indiaanse stad bombarderen en nam ze in.

Vol afschuw heeft hij de ‘feesten’ gezien van de Azteekse eeuwwende. Volgens hun tijdrekening werd het heelal elke 52 jaar volledig vernield en weer tot leven gewekt door de zon. Daartoe moest de zon voldoende krachten opdoen. Dat vereiste veel levende, kloppende mensenharten van de sterkste en moedigste kerels. Zij vonden het een grote eer te mogen sterven voor hun god. Elk van hen werd naar de hoogste piramide geleid en, wellicht verdoofd, op de offersteen gelegd. Met een mes van obsidiaan werd hun borst geopend en hun uitgerukte hart aangeboden aan de zon. Het lichaam werd gewoon de trappen afgeduwd. Volgens Spaanse, voorzeker overdreven, getuigenis lagen er een paar duizend lichamen aan de voet van de Templo Mayor. Samen met Cortés gruwen wij ook nu nog van afschuw.

De Indianen moesten voor de overwinnaars zware arbeid verrichten, geraakten uitgeput en stierven. Zij, die gewoon waren naakt te lopen, moesten nu kleren dragen en wisten niet dat en hoe ze die moesten wassen. Ze waren niet bestand tegen Europese ziekten zoals griep. Ze stierven van die ziekten. Er groeide verzet en her en der opstanden. Ze werden neergeschoten of veroordeeld en gevangen gezet. Hun aantallen daalden maar niet uitsluitend door de strengheid van de Spanjaarden.

Binnen de Spaanse gemeenschap leefden twee belangrijke stromingen: hebzucht van de enen, bekeringsijver bij de anderen, met de wil om de ‘sukkelaars’ met respect te behandelen en hen tot ontwikkeling te brengen. De werkelijkheid ligt tussen duivelse onderdrukking en de belofte van een mooie aardse of hemelse toekomst. De botsing van twee culturen was geen zwart-witverhaal.

Morgen vertrekken wij naar de erfenis van de Maya, die reeds vijfhonderd jaar verdwenen waren toen de Spanjaarden toekwamen. Daarover vertel ik u een volgende keer.