woensdag 29 juni 2016

De Kleine IJstijd

In de parochiebladen van 21 en 28.10.2015 (delen 3. en 4. van “De heerlijkheid Corbeek over Dijle”) schreef ik over Willem van Oranje (1533-1584) en Olivier van den Tympel (1540-1603). Naast de miserie van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) had Europa toen ook te kampen met extreme klimatologische omstandigheden.

Ik herneem hieronder enkele fragmenten uit een artikel van Sabine Alexander in Tertio van 1 juni 2016:

Heksenketel van Bruegel”.

Tussen 1560 en 1630 had Europa zwaar te lijden onder extreme weersomstandigheden. Ze waren het gevolg van een verheviging van de Kleine IJstijd die tussen de vijftiende en de negentiende eeuw in Europa en Noord-Amerika voorkwam. De winters waren snerpend koud en er viel veel sneeuw. Mensen stookten alles op wat brandbaar was. Bevroren rivieren legden de scheepvaart stil en op dooi volgden dijkbreuken en overstromingen. De zomers waren koel en nat, noodweer was niet van de lucht en bracht schade toe aan akkers, huizen en vee. De ene calamiteit volgde de andere op en misoogsten joegen de graanprijzen de hoogte in. Vooral de winter van 1564-65 was bijzonder bar. Het is geen toeval dat Pieter Bruegel de Oude landschappen als Jagers in de sneeuw en Winterlandschap met schaatsers en vogelknip in 1565 vervaardigde en ook het verschijnen in dat jaar van twee prenten met heksenvoorstellingen hield wellicht verband met die beroerde winter.

Ketterse sekte

Gekweld door rampspoed geraakte men ervan overtuigd dat er kwaad opzet in het spel was en werd een schuldige gezocht. Onvoorziene weersomstandigheden werden in de middeleeuwen al beschouwd als uitgelokt door toverij en dat geloof nam alleen maar toe in de vijftiende en zestiende eeuw. In verhandelingen van theologen, inquisiteurs en juristen werd hekserij beschreven als het werk van een ketterse sekte die een pact met de duivel en zijn trawanten had gesloten en op nachtelijke bijeenkomsten van hen de opdracht kreeg voor het stichten van zo veel mogelijk kwaad.

Boekdrukkunst

Dat het geloof in hekserij zo een opgang maakte, hing samen met de politieke en religieuze onrust van die dagen en de groeiende overtuiging dat de duivel en zijn bondgenoten een complot tegen kerk en maatschappij hadden gesmeed. Door de opkomst van de boekdrukkunst verspreidde de demonologische heksenleer zich snel over heel Europa. Aangewakkerd door de buitengewone klimatologische omstandigheden en het succesvolle fenomeen van de gedrukte nieuwsbrief, die bij voorkeur op spectaculaire gebeurtenissen focuste, ontstond halverwege de zestiende eeuw een sfeer van wantrouwen die uiteindelijk tot een ware heksenwaan leidde. Al in zijn Malleus Malificarum of Heksenhamer (1485-86), het eerste en meest volledige traktaat over heksen dat ooit verscheen en een enorme populariteit kende, wijdde de dominicaner inquisiteur Heinrich Kramer een heel hoofdstuk aan slecht-weertoverij. Dat werd dan ook een van de belangrijkste beschuldigingen tijdens heksenprocessen over heel Europa. Kramers verhandeling ligt tevens aan de basis van de associatie van vrouwen met hekserij, want voordien werd de term net zo goed voor mannen gebruikt.

Juiste moment

De Antwerpse uitgever Hieronymus Cock, die een fijne neus voor zaken en talent had, maakte dankbaar gebruik van de groeiende heisa rond hekserij en het stijgende aantal processen en terechtstellingen overal in Europa om Bruegel in 1563-64 met de opdracht voor een heksenvoorstelling te belasten. Om problemen met de inquisitie te vermijden, schakelde De Cock wellicht een tekstschrijver in die goed op de hoogte was van de heksenleer en de recente discussies en processen, en die Bruegel instructies gaf. De kunstenaar ontwierp twee prenten die zich als opeenvolgende fases in het verhaal van “de heilige Jacobus en de tovenaar” laten lezen en waarin duidelijk de nadruk op heksen en hun slecht-weertoverij werd gelegd, want daarvoor was het publiek na de winter van 1564-65 uitermate ontvankelijk. Dat Bruegel hiermee de heksenbeeldtaal – de borrelende ketel aan een haak in de open haard, de onaantrekkelijke vrouw die op een bezem door de schoorsteen verdwijnt en vervolgens door het zwerk vliegt, en de kat in de buurt van de haard - voor eeuwig vastlegde, toont aan hoe de kunstenaar en zijn uitgever de geest en gevoeligheden van hun tijd precies wisten te vatten.

Navolgers in Antwerpen

In Antwerpen werd in 1603 de eerste, en enige, heks verbrand. Niet dat in de stad niemand van toverij werd verdacht of beschuldigd, maar de rechtbank liet zich niet opjutten en hield het bij haar heksenprocessen gewoonlijk op vrijspraak of verbanning. In 1603 werd de druk voor de vierschaar toch te groot en eindigde Clara Goesen op de brandstapel.

Naarmate de weersomstandigheden en de economische en religieuze context normaliseerden, nam de heksenwaan geleidelijk af. Van prenten met een angstaanjagende inhoud evolueerden de heksenvoorstellingen naar genrestukken met amusementswaarde. De zwarte breedgerande punthoed verscheen pas in 1762 in een satirische prent van William Hogarth en vond zijn weg naar kinderboeken en films, en uiteindelijk naar de Halloweencommercie van onze tijd.

Tot zover Sabine Alexander.