woensdag 6 januari 2016

De Sint-Hubertus-Vereering te Leefdaal–deel 5

door Paul Leynen

DE OFFERANDEN
De devotie tot Sint Hubertus ging gepaard met offeren van hanen, kiekens, kaas en boter, vleesch en eieren; die offeranden werden vervolgens openbaar aan de meestbiedende verkocht door de kerkmeesters tijdens een daartoe op het kerkhof gehouden koopdag. Meestal en gewoonlijk nochtans waren het giften van geld en offers van graan en meel die ingezameld werden.
Zoowel de talrijke bedevaarders als de ingezetenen van Leefdaal en omgeving waren vrijgevig. Zij bezorgden aldus aan de kerk belangrijke inkomsten die konden aangewend worden om de godsdienstige plechtigheden op te luisteren, de kerk te verfraaien, rijkere gewaden, kostbare ornamenten en kunststukken aan te schaffen. De schilderij van Sint Hubertus’bekeering door Jasper de Crayer, de zilveren en gulden remonstrans door Laureis Wynants, het hoogaltaar, meesterwerk van Jacques van der Schueren, moet men heden nog bewonderen als getuigen der devotie onzer voorouders.
Een eigenaardige manier van offeren was te Leefdaal het Sint Hubertus’ meel- of graanoffer, trouwens ook te Wakkerzeel gekend. In de molens van de streek hing men, vanwege de kerk van Leefdaal, een zak waarop een jachthoorn afgebeeld stond. De menschen die ter molen kwamen schonken hierin een schupje van hun voorraad; zij werden tot zulk offeren aangewakkerd door naïeve propagandamiddelen, b.v. de mooie beelden van den heiligen die in de molens boven de zakken werd geplaatst. Van in de 16e eeuw werd steeds een “inhaalder” uitgezonden om de dorpen af te loopen, er de graanoffers te ontvangen, en de molenaars en de goede lieden aan te sporen den Sint-Huibrechtsbuidel van Leefdaal niet te vergeten. Hij verdiende daarmee een vast salaris of liever een percentage van het ingebrachte graan en meel.
Omtrent het einde der XVIe eeuw trof men den zak van Leefdaal aan in de molens van Bertem, Sinte-Verone, Neerijsche, Sinte-Agatha-Rode, Huldenberg, Erps, Waver. Later, in 1636 b.v., was er verder ook nog een aanwezig in de molens van Oppem, Wezembeek, Zaventem, Nossegem, Okkerzeel, Kortenberg, Everberg, Meerbeek, Winksele, Veltem, Korbeek-Dijle, Oud-Heverlee, Bierbeek, Weert, Ottenburg, Duisburg. Enkele jaren nadien, te Vertijk, Lasne, Neerwaver en insgelijks in de molens der kloosters van Florival en Hertogendal. In de 18e eeuw ging de inhaalder ook aankloppen bij sommige universitaire colleges te Leuven.
Het totaal graanoffer bedroeg tusschen vier en vijf Leuvensche mudden in de laatste jaren der 16e eeuw, negen mudden in 1605. (Eén Leuvensch mud is gelijk aan twee honderd veertig liter.) Gedurende de 18e eeuw vertegenwoordigde het een waarde van tweehonderd vijftig tot driehonderd guldens.
Een deel van het geofferde graan werd gemalen om Sint-Hubertusbroodjes te bakken tegen den feestdag van den heilgen. Die broodjes werden dien dag gewijd en door de kerkmeesters op het kerkhof verkocht. De leden der Sint-Hubertus-broederschap alsook de voornaamste weldoeners der parochiekerk ontvingen er kosteloos. Men kan den volkstoeloop te Leefdaal eenigzins toetsen aan de hoeveelheid graan die tot het vervaardigen der broodjes werd gemalen: b.v. in 1539: twee halsters; in 1602 zestien halsters; in 1620 vier en zestig; in 1705 (oorlog) vijf halsters; in 1723 acht en twintig; in 1829 twee duizend en veertig broodjes, aan drie voor 5 cents. (Eén Leuvensche halster is gelijk aan 30 liter.)