woensdag 21 januari 2015

Tweede Wereldoorlog - deel 19

Na de schrappingen om allerlei redenen bleven er van de 207 namen op de lijst van de boerenwachters nog 166 over zodat ieder overblijvend lid van de Boerenwacht in het zomerschema ongeveer om de 10 dagen de wacht moest optrekken. Iedereen kreeg om de drie maanden een overzicht van de nachten waarop hij van wacht was.

De Boerenwacht moest ook optreden in de winter.

Het Plan voor de Winterwacht 1 oktober 1943 – 1 juni 1944 voorzag:

Opdracht: In hoofdzaak bewaken en beschermen der hofsteden en andere voedselopslagplaatsen in de landelijke gemeenten, tegen diefstal en brandgevaar.

Deelnemers: In principe alleen de boeren.

Verder:

- de patrouilles bestaan uit 4 man

- het aantal patrouilles per gemeente wordt vastgesteld in verhouding van 1 patrouille per 1.000 ha of onderdeel

- deze patrouilles gebeuren van de ene hofstede of opslagplaats naar de andere. Zij nemen elk uur een vaste post op een hofstede of aan een opslagplaats en dit gedurende een half uur, zodat de afwisseling een half uur vaste post, een half uur patrouilleren, regelmatig volgt

- duur der patrouilles: 3 uur, uit te voeren tussen 20 u en 6 u.

Ook deze winterwacht heeft zeker gefunctioneerd in Korbeek-Dijle.

Op 14 april 1944 kregen de burgemeesters een brief van Hoofdman Roodhooft dat de Zomeractie 1944 moest starten uiterlijk op 15 mei 1944. Over deze actie zitten geen concrete Korbeekse gegevens in het dossier.

Waarschijnlijk is daar niet veel meer van in huis gekomen omdat een geallieerde landing op het Europese vasteland in de lucht hing en zowel het passief als het actief verzet tegen de Duitsers toenam.

De boerenwachters waren trouwens nooit erg gemotiveerd. Wat kon het hen schelen dat het Verzet de koolzaadvelden in brand stak. Het koolzaad moest toch geleverd worden aan de Duitsers die er voor hen levensnoodzakelijke olie uit persten. Mijn vader vertelde dat er grappen werden uitgehaald, bijvoorbeeld: de ene ploeg ging in hinderlaag liggen en simuleerde een overval op een andere ploeg. Mijn schoonvader voorzag zich van warme kleding om onderweg op een verdekt plaatsje, in de berm van een holle weg of in een houtwal, wat vervangende nachtrust te nemen. Hij startte en beƫindigde zijn patrouille wel samen met zijn ploeg.

Telling van de winterbezaaiingen en van het vee op 1 januari

1943 1944 1945 1946 1947 1948 1949

Wintertarwe (in ha en aren) 83.74 87.30 83.08 73.70 66.16 59.66 63.72

Rogge (in ha en aren) 93.73 75.45 72.23 69.11 60.36 54.88 64.21

Wintergerst (in ha en aren) 0.00 1.53 5.57 4.62 1.54 0.30 1.00

Winterkoolzaad (in ha en aren) 1.70 13.48 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00

Totaal der winterbezaaiingen 179.17 177.76 160.88 147.43 128.06 114.84 128.93

Paarden 104 104 105 102 100 106 107

Runderen 374 370 375 373 413 386 426

Schapen 24 24 9 24 25 6 8

Varkens 199 180 248 252 283 263 334

Geiten 35 57 55 46 31 17 21

Pluimvee 1161 1093 1230 1516 1712 1741 1982

Bijen (in korven + kasten) 1 + 1 1 + 1 1 + 1 1 + 1 0 + 2 0 + 2 0 + 0

Konijnen - 200 104 82 33 0 -

Commentaar

De winterbezaaiingen namen geleidelijk af. Waarschijnlijk ten voordele van zomergranen, aardappelen, suikerbieten en witloof.

Het koolzaad werd duidelijk alleen maar geteeld op bevel van de Duitse bezetter.

Het aantal paarden (daarin zijn de veulens begrepen) bleef praktisch gelijk.

Het aantal runderen (daarin zijn de kalveren begrepen) had zijn dieptepunt in 1944. Daaraan zijn de verplichte vleesleveringen tijdens de oorlog zeker niet vreemd. Pas in 1947 komt er een duidelijk herstel van de veestapel.

Het aantal varkens kende ook een dieptepunt in 1944, maar kende reeds een heropleving in 1945 en steeg dan geleidelijk verder.

Het aantal geiten heeft een tegengestelde trend: een hoogtepunt in 1944 en daarna een geleidelijke afbouw. Dit is te verklaren door de toenemende voedselschaarste en verarming van de bevolking tijdens de oorlog. Wie melk wilde hebben en zich geen koe meer kon permitteren schafte zich een geit aan. De geit was steeds de koe van de kleine man.

Het pluimvee had ook een dieptepunt in 1944, maar steeg daarna geleidelijk met een duidelijke sprong in 1949.

Bijen waren zeldzaam.

Konijnen waren te vergelijken met geiten. Bij gebrek aan beter trok men zijn plan met kleinvee. In 1943 en 1949 werden de konijnen niet geteld.

(wordt vervolgd)