woensdag 7 januari 2015

Tweede Wereldoorlog - deel 17

Wie enigszins kon probeerde te ontsnappen aan de wachtplicht.

Voor Georges Buekenhout was er een brief van dokter J. Vonckx “dat het absoluut tegenaangewezen is dat hij ’s nachts boerenwacht doet.” (gedateerd: 5.6.43)

Voor Jozef Vleminckx een verklaring van prof. M. Appelmans dat hij in behandeling is in de dienst voor ooglijders van de Universiteitsklinieken te Leuven. (gedateerd: 21.7.1943)

Voor Prosper Poeckens een attest van de NMBS dat hij als seingever prestaties moest leveren, met wekelijkse afwisseling, van 6 tot 14 u, van 14 tot 22 u en van 22 tot 6 u.

Voor Louis Creffier, hulpelektricien, een brief van de RTT Leuven aan de burgemeester dat hij in het bezit is van een burgerlijk mobilisatieboekje “en derhalve geen deel moet nemen aan de boerenwacht”. (gedateerd 22.7.1943)

Voor Isidoor D’Hont, lasser-elektricien, een brief van de RTT dat betrokkene dient vrijgesteld van boerenwacht omdat hij in het bezit is van een burgerlijk mobilisatieboekje. (gedateerd: 27.7.1943)

Maar, op 29.7.1943 kwam er een brief van de Boerenwacht in Brussel (Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie) dat aan de aanvragen tot vrijstelling van het personeel van de RTT geen gunstig gevolg kon verleend worden: “Het besluit van 5.3.1935 betreffende de opeisingen van houders van een burgerlijk mobilisatieboekje verliest zijn kracht daar het nu om opeisingen van de Duitse Overheid gaat.”

Het “Plan voor de Zomerwacht 1 juni – 1 november 1943” voorzag dat de boerenwachters mochten uitgerust worden met knuppels, matrakken en zelfs jachtgeweren. De burgemeester kon aangezocht worden één of meer jachtgeweren op de Kommandantur af te halen. De eventuele jachtgeweren waren dan voor de gemeenteoverste, de wijkoversten en patrouilleoversten. Ook nog:

“De bewapening met pistolen en revolvers geschiedt langs de Algemene Leiding naargelang van de noodzakelijkheid en de mogelijkheid.”

Het “Zomeractieplan 1944 15 mei – 15 oktober” voorzag daarenboven:

“Het is de plicht van elken burgemeester en gemeenteoverste de boeren zooveel mogelijk aan te raden zich een jachtwapen aan te schaffen in de vormen zooals vroeger door ons werden uiteengezet.

Duizenden hebben reeds onzen oproep beantwoord, maar tienmaal grooter is het getal van hen die nog twijfelen.

BELANGRIJKE OPMERKING: Het besluit nopens de bewapening der Boerenwacht voorziet dat de Boerenwachters mogen bewapend zijn met verdedigingswapens. Hiervan mag dan alleen gebruik worden gemaakt in geval van wettige zelfverdediging.”

De boerenwachters beschikten over een Nachtschein (machtiging tot nachtverkeer) en een controleboekje dat de patrouille op haar ronde moest meenemen. Hierin moesten dagelijks vermeld worden:

a) de namen van de van dienst zijnde boerenwachters

b) uur en plaats van de vier voorgeschreven hinderlagen

c) de gebeurlijke controles

d) de vaststellingen door de patrouille gedaan en het verslag van de trosoverste.

De eerste vermelding van een boerenwacht in Korbeek-Dijle betrof de periode van 4 tot 30.1.1943, maar zonder opgave van de namen van de boerenwachters. De eerste patrouille met opgave van namen was deze van zondag 28 op maandag 29.3.1943. Deze patrouille bestond uit:

- Vanderwegen Frans

- Wauters Constant

- Vandenplas August

- Vanderstappen Henri

Het waren alle vier inwoners van dezelfde straat (Ormendaal). Zo zou het ook verder lopen bij de samenstelling van de patrouilles: men koos ervoor buren samen op stap te sturen.

Tot mei 1943 bestonden de patrouilles van de boerenwacht uit 4 man.

De boerenwachters kregen ook als opdracht elke bijzondere waarneming zoals: het neerstorten van vliegtuigen, het neerkomen van valschermspringers, van op het grondgebied der gemeente gegeven lichtsignalen, het ronddolen van elke verdachte persoon, zonder uitstel en onmiddellijk, hetzij dag of nacht aan de gemeentelijke politie mede te delen.

Op 4 juni 1943 bezwoer het Hoofd van den Politionelen Dienst van de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie, Roodhooft, in een vriendelijke brief aan de gemeenteoversten van de Boerenwacht, er alles aan te doen om de naderende oogst te beschermen, met als eindparagraaf:

“Gemeenteoverste, volg thans met een voorbeeldige tucht elk ordewoord dat door uw Oversten wordt gegeven. Wij zullen moeten bewijzen dat er met ons af te rekenen valt… Wij rekenen op U, bouw Gij op ons. Met hartelijken groet!”

Maar op 10 juni 1943 sloeg Hoofdman Roodhooft, op last van de Kreiscommandantur, reeds een heel andere toon aan in zijn brief aan de burgemeesters en de gemeenteoversten van de Boerenwacht:

“In den laatsten tijd worden nachtelijke overvallen op koolzaadvelden menigvuldiger.

Ik verzoek de Boerenwacht in gansch het Arrondissement, deze velden in het bijzonder te bewaken.
Indien zulkdanige overvallen in de toekomst nog voorkomen en door de Boerenwachters niet verhinderd worden, zullen de dienstdoende Boerenwachters ten strengste gestraft worden, wegens hulpverlening bij het plegen van sabotagedaden.”

(wordt vervolgd)