zondag 30 november 2014

De Tweede Wereldoorlog - deel 12

Bevoorrading en rantsoenering beheerd door het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening

Traditioneel is België een graaninvoerend land om in zijn voedingsbehoeften te voorzien. Dat bracht onze gezagsdragers ertoe, met een oorlogsdreiging in het vooruitzicht, dus tijdens de mobilisatie, reeds schikkingen voor de bevoorrading te treffen en een rantsoenering met gebruik van zegeltjes op te starten.

Er kwam de besluitwet van 27.10.1939 betreffende de bevoorrading van het land, een besluitwet van 1.3.1940 waarbij bepaald wordt wanneer en hoe de niet uitgereikte zegelbladen en delen ervan moeten teruggestuurd worden naar het Centraal Bestuur en een besluit van 10.5.1940 betreffende de overdracht van bevoegdheid in oorlogstijd. De productie van en de handel in voedingswaren werden strikt gereglementeerd.

Brief van de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid van 30.7.1941 aan de provinciegouverneurs, doorgestuurd met begeleidende brief van 7.8.1941 aan de burgemeesters:

Na wat stroop te hebben gestreken aan de buik van de gouverneurs, de arrondissementscommissarissen en de burgemeesters in het algemeen, inzake bevoorrading en rantsoenering, haalt Romsée uit in niet mis te verstane bewoordingen:

”De ondervinding van meer dan een jaar heeft inderdaad geleerd dat een gemeente waard is wat haar burgemeester waard is.”

“Het besluit ligt dan ook voor de hand: wanneer in een gemeente de ravitailleringsdiensten, de leveringen van graan, melk of vleesch te wenschen overlaten, wanneer de producenten aan hun plicht te kort komen, dan gebeurt zulks omdat de burgemeester zijn plicht niet begrijpt, of althans omdat hem krachtdadigheid ontbreekt en hij een onduldbare zorgeloosheid aan de dag legt.”

“Wanneer een maatregel getroffen wordt, moet de burgemeester hem doen uitvoeren. Hij beveelt. Stuit hij op verzet, dan moet hij dadelijk ingrijpen. Doet hij zulks niet dan verwaarloost hij zijn taak en moet hij vervangen worden. Hij liet immers blijken dat hij niet de vereischte hoedanigheden bezit om zijn ambt nog verder uit te oefenen.”

”Op het oogenblik waarop de rationeele benuttiging van den nieuwen oogst van allen een gezamenlijke krachtsinspanning eischt, aanzie ik het als een ambtsplicht U ervan te verwittigen dat mijn Departement voortaan de provinciale en gemeentelijke overheden verantwoordelijk zal stellen – behoudens tegenbewijs – voor de gebrekkige uitvoering van voorschriften die verband houden met de voedselvoorziening van het Land.”

“De aldus in gebreke bevonden overheidspersonen zullen onverwijld vervangen worden.”

Hieruit blijkt reeds de onderliggende politieke druk van het collaborerende VNV (Vlaams Nationaal Verbond) om hun mannetjes op belangrijke machtsposten te droppen.

Op 10.4.1943 stuurt de gouverneur een nota aan de burgemeester van Korbeek-Dijle:

Besluit van de secretarissen-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid en van het Ministerie van Financiën d.d. 17.2.1943 waarbij het bedrag der toelage verleend aan uw gemeente ten titel van tussenkomst in de uitgaven veroorzaakt door de werkzaamheden van de ravitailleringsdiensten tijdens het eerste halfjaar 1942 op 5.565 fr vastgesteld werd.

Op 11.11.1943 stuurt het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening een brief aan de Gemeentedienst voor Ravitaillering en Rantsoenering:

“Een verdeeling van bruto 1 kg groenteconserven (erwten, bonen, erwtjes en wortelen, selder, tomaten en soepen) zal in de loop van December a.s. ten voordele van al de verbruikers worden ingericht, door tussenkomst van de kleinhandelaars-verdelers van suiker overeenkomstig het getal der bij hem werkelijk ingeschreven verbruikers. De verkoop zal geschieden zonder aflevering van zegels.”

Graanleveringen

Op 14.8.1940 krijgt de burgemeester van de Rijkslandbouwkundige van het Ministerie van Landbouw mededeling van de voor 1940 aangenomen cijfers der forfaitaire opbrengst per hectare voor onze gemeente:

-tarwe: 1.800 kg

-rogge: 1.700 kg

-haver: 2.000 kg

-gerst: 1.800 kg

Dat waren toen zeker niet de maximaal haalbare opbrengsten. Nu, in de jaren 2010, liggen de opbrengsten voor tarwe en gerst tot 6 maal hoger.

Op 20.9.1940 krijgt de burgemeester een opeisingsbevel: Van de forfaitaire opbrengst o.m. van tarwe en rogge van de oogst van 1940 moet onmiddellijk en ten laatste vóór 1 oktober 1940 een derde van de tarwe- en roggeoogst uwer gemeente ter beschikking van de maalderij worden gesteld (via een erkende graanmakelaar).

Op 23.9.1940 ontvangt de burgemeester een schrijven zeggend: Van de oogst van 1940 mag 185 kg zaaizaad per ha bezaaide oppervlakte aangerekend worden voor de bezaaiing van de oogst 1940-41.

Op 2.10.1940 moet aan de arrondissementscommissaris de lijst overgemaakt worden van de landbouwers die aan hun verplichtingen te kort zijn gekomen. De burgemeester, de secretaris en de veldwachter moeten die lijst ondertekenen en worden solidair verantwoordelijk verklaard voor de goede uitvoering van onderhavig bevel.

Met het oog op graanleveringen moest er een schatting van de graanoogst van 1941 plaats hebben, en dat gebeurde perceel per perceel.

Vermoedelijk wegens een tekort aan graanleveringen werd ook Victor De Greef (Torre Paal) opgesloten. Op 30.1.1942 kreeg hij een individueel leveringsbevel: te leveren van de oogst van 1941: 1.363 kg tarwe en 1.163 kg rogge:

Week 2014-48 - WO2

In de bevrijdingsstoet na de oorlog was er een praal-gevangeniswagen met als opschrift: “Maak niet te veel kabaal, zei Torre Paal, want als dat nog lang blijft duren, dan zitten we hier allemaal.”

Waarschijnlijk heeft hij aan dat bevel niet kunnen voldoen.

Op 27.11.1940 krijgt de burgemeester volgend BEVEL TOT LEVERING:

1° Moeten geleverd, of verantwoord zijn door machtigingen tot malen, sedert begin september tot 31 december 1940: 82.115 kg tarwe

78.703 kg rogge

2° Moeten geleverd, of verantwoord zijn door machtigingen tot malen, sedert begin september 1940 tot 31 januari 1941: 123.212 kg tarwe

118.049 kg rogge.

Een brief van 19.2.1941 aan de burgemeester luidt als volgt:

“Bij het nazien van de uitslagen van de telling van 1 januari 1941 is gebleken dat de winterbezaaiingen van broodgraan over het algemeen ontoereikend zijn. De landbouwer die minder tarwe, rogge of spelt zou gezaaid hebben dan hij verplicht was te doen, overeenkomstig het door hem voorafgenomen zaaigraan (185 kg per ha in 1940-1941 te bezaaien hectaren), moet onmiddellijk aangemaand worden om de ontbrekende oppervlakte met zomertarwe te bezaaien.”

(wordt vervolgd)

Cyriel Letellier