woensdag 22 oktober 2014

De Tweede Wereldoorlog - deel 7

Wapenstilstandsverjaring en ’s Konings naamfeest

Op 23.10.1941 geeft de Militaire Bevelhebber voor België en Noord-Frankrijk volgende onderrichtingen aan het College der Secretarissen-Generaal:

Op wapenstilstandsdag, 11 november (feestdag ingesteld bij wet van 21.7.1922), mogen geen ceremoniën noch manifestaties plaats hebben. Dien dag zullen de openbare besturen dienst doen, de scholen en de winkels open blijven, en alle bedrijven werken. Alle bevlagging is verboden. Bepaalde insignes (waarschijnlijk deze met betrekking tot WO I) mogen niet worden gedragen en er mogen die dag geen bloemen neergelegd worden aan de gedenktekens der oud-strijders.

Op 15 november, de naamdag van de Koning, zijn godsdienstplechtigheden, inzonderheid Te Deums, toegelaten. In de scholen mag vrijaf gegeven worden. Maar manifestaties en openbare bevlagging zijn verboden. Het werk mag niet onderbroken worden. Voor insignes geldt de regel van 11 november.

Feest van 1 mei

Een brief van 24.4.1942 van de Oberfeldkommandantur, getekend door de Kriegsverwaltungschef, aan de gouverneur van de Provincie Brabant betreffende 1 mei 1942, zegt o.a. het volgende:

“Het is mogelijk dat 1 Mei voor de kommunisten een voorwendsel worde om zich te laten opmerken door betoogingen en sabotagedaden.

Ik verzoek U diensvolgens een bijzondere aandacht te wijden aan de propaganda en andere voorbereidingen van de kommunisten met het oog op den 1 Mei en me de opmerkingen van algemeen belang meede te deelen.

De 1 Mei is een gewone werkdag.”

Gemeenteraden

Met het besluit van 28.5.1941 van de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid worden de bevoegdheden van de gemeenteraden overgedragen aan andere instanties. De opschorting der gemeenteraden gebeurde al op 11.4.1941. Op 23.3.1941 was de Korbeekse gemeenteraad voor het laatst bijeengekomen.

Hulp aan geallieerde piloten en krijgsgevangenen

Op 7.2.1942 brengt de gouverneur de Duitse onderrichtingen (eigenlijk een persbericht) in verband met hulpverlening aan o.a. vliegeniers die Duitsland vijandig zijn, ter kennis van de burgemeesters:

“De steun, die soms louter om gevoelsmotieven aan de vijand of aan personen der vijandelijke macht wordt verleend, moet door de Duitse krijgsgerechten te velde met de dood worden gestraft. Ieder hoede zich bijgevolg voor vals medelijden met ontvluchte krijgsgevangenen, in het bijzonder ook voor het verlenen van steun of het begunstigen van de vlucht van vijandelijke vliegtuigbemanningen.”

In de vroegte op een zomerse morgen ontdekte mijn vader een schichtige man op ons erf. Hij sprak een onverstaanbare taal, herhaalde voortdurend “Ruski”, en maakte duidelijk dat hij honger had. Mede uit zijn kleding leidde mijn vader af dat het een ontsnapte Russische krijgsgevangene was. Hij heeft de man een pak boterhammen meegegeven. Bij Louis Bruffaerts (de Witten Boer) zou hij andere kleren hebben gekregen, maar wat er uiteindelijk met hem is gebeurd is niet bekend.

Ik denk niet dat mijn vader zich op dat moment realiseerde dat hij daarvoor de doodstraf kon krijgen.

Sluikhandel

Op 6.12.1940 stuurt de provinciegouverneur een schrijven door van de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid waarin deze aandringt op controle van het gebruik van autovrachtwagens omdat werd vastgesteld dat ze gebruikt worden door smokkelaars.

In een brief van 10.3.1941 van de provinciegouverneur aan de burgemeesters citeert eerstgenoemde wat de secretaris-generaal van het Departement Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid hem schrijft:

“De Duitsche overheid wijst er op dat blijkens bevindingen de onderdrukking van de sluikhandel merkbaar is verslapt, dat de diefstallen en andere soortgelijke delicten aanzienlijk toenemen, terwijl het getal aangehouden delinquenten onbeduidend is, en dat, ten slotte, de doeltreffendheid van het toezicht gehouden ter voorkoming van alle andere delicten op zoodanig peil is komen te staan dat de uitslagen slechts een derde bereiken van wat tevoren werd bekomen.”