woensdag 9 april 2014

Gard Van Uit Belize

“Het is niet eerlijk. Zij zijn groot en ik ben klein.” Niet alleen Calimero, maar ook de scheuten van lianen zouden dit als lijfspreuk kunnen gebruiken. Anders dan Tarzan-filmen het laten geloven, groeien de slingerplanten van onder naar boven. In de dichte bossen hebben jonge scheuten het moeilijk om er bovenuit te komen. Ze haken in elkaar en ondersteunen mekaar stevig of ze haken zich vast aan een stevige tak om licht te vinden of ze zoeken op de grond naar een lichtere plek.

Het is een eenvoudig systeem om sterk te staan in een vijandige wereld. De steden van de Maya-indianen in Yucatan (Mexico), Belize, Guatemala en Honduras deden hetzelfde. De grote rivaliteit tussen de twee megalopolissen Tikal en Caracol noodzaakten ook grote allianties. Aan de zijde van Caracol schuilden Yaxha en Copan. In het kamp van de eersten bevonden zich Xucumal en Teotihuacan. Dat veranderde natuurlijk tijdens de zeven eeuwen dat de Mayacultuur floreerde. Zo nam Teotihuacan uit Centraal Mexico het koningshuis over van Tikal en regeerde als ‘vreemde’ vorsten in de veroverde stad. Dat verstevigde tegelijk de handelsbetrekkingen tussen de noordelijke stad en Cusco van de Inca in Peru. Langs het kruispunt Tikal liep ook een handelsweg van de Atlantische Oceaan naar de Grote oceaan. De macht en de rijkdom van dat knooppunt is nog steeds te merken aan de overvloed, de hoogte en hat aureool van de resterende gebouwen.

Hoe verspreid in de oerwouden en hoe verscheiden de Maya-steden ook waren, zij hadden veel gemeenschappelijk.

Godsdienst is in primitieve culturen vaak een stevige band.

Toen de drie hoofdgoden even rustten op drie grote rotsblokken, besloten ze de wereld te scheppen. Op de meeste Grand Plaza’s (bij ons: de Grote markt van een stad) staan drie belangrijke gebouwen. In het Noorden (waar de goden huizen) torent het paleis van de koning-hogepriester, hoog op een piramide. Links en rechts, in het Oosten en het Westen, prijken twee tempels op bijna even hoge piramides. Samen herinneren ze aan de drie rotsen van de drie hoofdgoden. Daarna schiepen die de mens maar drie pogingen (in steen, koper of hout) mislukten. Bij de vierde gebruikte de oermoeder een deeg uit maïsmeel. En zie, de Maya noemen zich de mensen van maïs.

Dat was en is, samen met (zwarte) bonen en squash het voedsel van de dag. Hun landbouw en voeding waren gelijkaardig in de verschillende steden en dorpen.

Belangrijke steden van die tijd beschikten over uitgebreide sterrenwachten en geleerde sterrenkundigen in dienst van de koning. Zo kon de vorst, teken van zijn goddelijke relaties, seizoenen en eclipsen voorspellen. Helaas niet de droogtes of de regen.

Rond het jaar negenhonderd (onze tijdrekening) geraakten de steden overbevolkt. Het voedsel moest van steeds verder aangebracht worden op de schouders van mensen, want de indianen kenden geen karren noch lastdieren. De dragers hadden al een groot deel van de voorraad verorberd eer ze in de stad kwamen. De prestigepolitiek met steeds grotere gebouwen verzwakte de economie nog verder.

Toen kwamen de grote onverwachte droogteperiodes en taande de macht en de inspiratie van de koningen. Het gepeupel geloofde niet meer in hun goddelijke krachten, kwam in opstand en doodde meteen de elite. Zonder geleerden, zonder leiders, zonder structuren liepen de steden leeg en stortte de Mayacultuur in elkaar. In het noorden verviel zelfs het machtige Teotihuacan en vond een ander volk de weg naar de moerassen van Tenochtitlan (nu Mexico Stad): de Azteken. De Maya van het zuiden verlieten definitief het wereldtoneel.

De gewone mensen overleefden op de buiten, in gehuchten of langs de rivieren, tot de Spanjaarden aankwamen. Dat is een nieuw hoofdstuk.

(Tot zover Gard Vermeulen)