woensdag 12 maart 2014

Burgemeesters Van Korbeek-Dijle Tussen 1800 En 1976 – deel 31

Vervolg van 10. Emiel Cappuyns

Op 23.4.1922 wordt Jozef Van Geel herkozen als lid van het Bureel van Weldadigheid.

Zijn tegenkandidaat, Louis Goovaerts, kreeg geen enkele stem.

Eveneens op 23.4.1922 wordt aan dhr. Hennau, planopmaker van de Dijlebrug, een 2e afkorting van 1.000 fr toegekend op het totaal bedrag van 3.533,43 fr.

Op 16.5.1922 beslist de gemeenteraad aan te sluiten bij het Tussengemeentelijk Fonds der Meestbegaafden “Kanton Leuven”. Op 23.7.1922 worden de kandidaten voor de schiftingscommissie aangeduid: Victor Cappuyns, Karel MIgnon en Emile Van Haesendonck (deze laatste was bureeloverste van het gemeentesecretariaat van Tervuren).

Op 21.5.1922 beslist de raad met 5 stemmen op 6 de grond op de Veeweide waarop de bomen werden verkocht en geen nieuwe aanplantingen zullen gebeuren, in percelen te leggen en publiek te verhuren voor 8 jaar, vanaf 30.11.1922 tot 30.11.1930. De openbare verhuring van 3.6.1922 brengt 576 fr op, wat als zijnde duur wordt gekwalificeerd en goedgekeurd.

Op 25.6.1922 wijst de raad het ruimen van de Beek toe aan Désiré Ruelens (den Dizzer) (1868-1945) voor de prijs van 205 fr. En op 2.7.1922 worden ruimingswerken aan de Dijle toegewezen aan Philip Vermeulen (Luppe Sik) (1874-1949) voor de prijs van 350 fr.

Eveneens op 2.7.1922 beslist de raad een geschenk te kopen ter waarde van 216,10 fr (meer dan wat Désiré Ruelens krijgt om de Beek te ruimen) voor het gouden bruiloftspaar Henricus Vandezande-Anna Maria Vandenplas. Dit waren de ouders van schepen Jan Vandezande. Henricus Vandezande (Rikske) (°Oud-Heverlee 1847 / +Korb.D.1927) trouwde met Anna Maria Vandenplas (°Korb.D. 1850 / +Korb.D. 1936) op 27.6.1872. Rikske woonde waar nu Jos Willems woont op Ormendaal.

Nog op 2.7.1922 wordt herstellingswerk aan de straten toegewezen aan Constant Berthels (de Stanje) (1879-1945) voor 280 fr.

Op 16.7.1922 stelt de raad een taks in op draaiorgels en tenten:

- draaiorgels: 10 fr per dag

- tenten geplaatst door de ingezetenen: 25 fr per dag.

Op 5.9.1922 komt de gemeente naar buiten met een grote affiche waarop een reglement op openbare vermakelijkheden ingericht met winstgevend doel is afgedrukt. Artikel 4 van dit reglement luidt als volgt: “Kinderen beneden de 14 jaren mogen op geene bals toegelaten worden, zelfs niet als zij in gezelschap zijn van ouders of familieleden.”

Op 21.9.1922 keurt de raad de verzending goed van een Franstalige brief aan dhr. Gouverneur met volgende inhoud: Daar het gemeentebestuur van Oud-Heverlee niet wil tussenkomen in de kosten van rechttrekking van de weg tussen beide gemeenten, is Korbeek-Dijle bereid de ongeveer 1.000 fr ten laste van Oud-Heverlee zelf te dragen op voorwaarde dat alle gerecupereerde kasseien van de oude weg op grondgebied van Oud-Heverlee door Korbeek-Dijle mogen herbruikt worden voor de aanleg van de nieuwe weg.

Dat deze brief in het Frans werd opgesteld was uitzonderlijk. Het was mogelijk een antwoord op een Franstalige brief van de gouverneur.

Maar reeds in de zitting van 19.11.1922 beslist de gemeenteraad, “gezien de omzendbrief van dhr. Gouverneur van 22.9.1922 en gezien art. 1 en 2 van de wet van 31.7.1921: De vlaamsche taal te gebruiken voor de bestuurszaken in de gemeente en met de Bevoegde Overheid”.

Dat met de taalwetgeving en de eigen besissing over het taalgebruik nogal losjes werd omgesprongen blijkt uit de gemeenteraadsverslagen van 22.7.1923 en 21.8.1923, in verband met de nieuwe Dijlebrug en de weg naar Oud-Heverlee, die de gemeentesecretaris in het Frans opstelde.

Ook op 21.9.1922 geeft de gemeenteraad zijn akkoord met de vraag van Louis Raes om een onderaardse waterafloop te mogen aanleggen van zijn weide, genaamd den Baggaard, naar de Dijle door het eigendom van de gemeente, mits betaling van 100 fr, voor een termijn van 10 jaar (tot 31.12.1932), en op voorwaarde in te staan voor alle schade veroorzaakt door het leggen van gezegde afloop.

Den Baggaard is het moerassig gebied rechts van de Wijwaterstap als men stapt van de Dam naar de Dijle.

Op 17.10.1919 had de gemeenteraad de avondschool afgeschaft (met behoud van de jaarwedde van de onderwijzer). Op 19.11.1922 beslist de raad een oproep te doen aan de jongelingen, en indien er 15 kandidaat-leerlingen zijn zal de avondschool heringericht worden.

Nog op 19.11.1922 beslist de raad “tegenwoordigheidspenningen” voor de gemeenteraadsleden in te voeren. Ze worden vastgesteld op 1,50 fr “per lid en per tegenwoordig zijnde zitting”. Tot dan kregen de gemeenteraadsleden 12 fr per jaar ongeacht of zij de zittingen bijwoonden of niet. Wanneer die 12 fr per jaar werd ingevoerd heb ik niet teruggevonden. Integendeel, op 26.3.1906 werd reeds een zitpenning van 1,50 fr per raadslid en per zitting goedgekeurd.

Deze beslissing zou kunnen te maken hebben met de afwezigheidspolitiek van de oppositie. Op de twintig voorgaande zittingen van de gemeenteraad vanaf 21.8.1921, toen Emiel Cappuyns voor het eerst de raad voorzat als burgemeester, zijn Jozef Mommaerts en Louis De Bontridder dertien maal afwezig gebleven.

Op de zitting van 15.12.1922, met vijf aanwezige raadsleden, wordt Jozef De Coster herkozen als lid van het Bureel van Weldadigheid met 4 stemmen voor en 1 ongeldige stem.

Pensioenwet van 20.8.1920

Reeds op 19.3.1922 had de gemeenteraad twee aanvragen voor ouderdomspensioen ingewilligd ten voordele van inwoners zonder middelen van bestaan van respectievelijk 78 en 67 jaar. Op 7.12.1922 kende de raad opnieuw een ouderdomspensioen toe aan een 65-jarige zonder middelen van bestaan.

Op 18.5.1923 acteert de gemeenteraad dat de aanvragen voor ouderdomspensioen voortaan moeten ingediend worden bij de ontvanger der belastingen van het district waarin de gemeente gelegen is.

In zitting van 24.1.1923 behandelt de raad aanvragen van herbergiers Désiré Buekenhout (Reike Kamiel, gewezen raadslid en schepen) en Francis Vermeulen (Ciske Sik, alias den Baron) om vermindering van taks voor het voorbije bal met winterkermis. Omdat de vraag te laat werd ingediend wordt ze verworpen maar ze mogen een nieuwe aanvraag indienen voor de volgende kermis.

Op 11.3.1923 herziet de gemeenteraad de taks op de openbare vermakelijkheden die op 5.9.1922 (met de fameuze affiche) was vastgesteld op 25 centiemen per inkomprijs. Volgens een omzendbrief van de Gouverneur mag de taks de 10 % van de inkomprijs niet overtreffen.
De taks wordt nu bepaald op 0,50 fr per dag spelen, per vierkante meter van al de voor de dans dienende lokalen en voor toneelvertoningen, dewelke ingericht zijn met een winstgevend doel.

In de zitting van de gemeenteraad van 24.1.1923 (zonder Mommaerts en De Bontridder) wordt scherp uitgehaald naar pastoor Edward Lievens (zonder hem te noemen):

“Gezien er op het ogenblik werken uitgevoerd worden aan het Hoogaltaar der Parochiekerk welke voor gevolg hebben het wegnemen, vernietigen, verdwijnen van kunstgewrochten van waarde welke onder de waakzaamheid staan der Kommissie van monumenten;

Gezien die werken uitgevoerd worden zonder voorafgaandelijke toelating;

Gezien artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 16 augustus 1824;

Besluit:

Met algemene stemmen verzet aan te tekenen tegen die handelswijze van de verantwoordelijke lastgevers, en een beroep te doen om de tusschenkomst van den Heer Minister van Rechtsweze en desnoods van diegenen der Commissie van monumenten om dit vandalenwerk, indien men het zoo noemen mag, te doen ophouden en het altaar in kwestie in zijnen vorigen staat te doen herstellen.”

Volgens het Register der beraadslagingen van de Kerkfabriek zou het “vandalenwerk” bestaan hebben in het wegnemen van een eiken omlijsting rond het hoogaltaar. In het genoemde register zit een briefje van de arrondissementscommissaris van 30.3.1923 met volgende tekst:

“Toegezonden aan den Heer Voorzitter van het Kerkfabriek van Corbeek-Dyle, met verzoek uitleggingen te willen geven aangaande de werken uitgevoerd in de Kerk. Ik verlang namelijk te weten of er toelating tot deze uitvoering werd gegeven en door wien.”

Wat de voorzitter hierop antwoordde is niet bekend. Maar de arrondissementscommissaris zou na onderzoek hebben geschreven dat de pastoor zou moeten gefeliciteerd worden omdat hij de meest bevoegde specialisten had geraadpleegd. En in een brief aan de minister - blijkbaar ook aangeschreven door de burgemeester - zegt hij:

“Tergelegenheid van een bezoek aan de kerk in de loop van 1921 heeft de Koninklijke Commissie de pastoor aangeraden deze wijzigingen te laten uitvoeren en de vereiste toelating gegeven.”

In dit opgeklopt geschil met pastoor Edward Lievens moest burgemeester Emiel Cappuyns dus uiteindelijk de duimen leggen.

(wordt vervolgd)