woensdag 23 januari 2013

De Lof Der Luiheid

Cursiefje van Frans De Maeseneer

Luiheid is één van de zeven hoofdzonden. Zoiets past niet bij de mens. Het ontsiert en ontluistert hem. Daarmee zeggen we zeer veel ineens. Luiheid wordt gekoppeld aan zonde. Het is dus moreel kwaad. Bovendien, luiheid vernedert ons. Ik rijd niet graag op dit dubbele spoor. Is luiheid wel zo negatief? Zo ‘hoofdzondelijk’ kwaad? Dat wil ik eventjes onderzoeken.

Voordurend ontmoeten wij mensen die zeer actief zijn. Ze werken veel. Hun zaak, hun club, hun school, hun gezin vragen dat. Ze doen alles om iets ‘buiten zichzelf’ te dienen. Die mensen zijn daarin oprecht en moedig: deemoedig en edelmoedig. Niemand op aarde tekent protest aan tegen deze prestatiefierheid. Leve vader en moeder die zoveel voor ons hebben gewerkt! Het was voor hen gewoon om zoiets te doen. Ze gehoorzaamden aan een wet van het leven: wie liefheeft, doet veel moeite voor zijn keuze. Mensen die liefhebben, zijn alles behalve lui.

Een volgende stap is dat dit bezig-zijn wordt gedogmatiseerd, geïdeologiseerd en gespiritualiseerd. Dat wordt dan vertaald in een of andere dure eed: ik zal, ter ere Gods, nooit één minuut verliezen. Nooit zal ik rusten hier op aarde. Vakantie houden, daar dient de hemel voor. Enkele heiligen hebben ons op dat punt op een verkeerde voet gezet. Hun ernst werd rigoureus. Luistern, spelen, verwijlen, genieten werden zodoende werkwoorden des duivels. God verkiest de bezige bij. God vervloekt de mens die zijn tijd in ledigheid verslijt. In het zonnetje zitten is ongeoorloofd tijdverlies.

Ik vrees dat we daarmee in een gevaarlijke cultuur terechtkomen. In de cultuur namelijk van de humorloze ernst. De schepping moet steeds worden veroverd. Het lachen wordt gereserveerd voor de clown en de moppentapper. Wie geen overvolle agenda heeft, wordt een onmens. Wie de tijd niet bestormt, heeft van zijn opdracht en zijn roeping op aarde niets begrepen. Hij mist compleet de zin van het bestaan. Hij is letterlijk een nietsnut. Een nulmens. Eigenlijk is dat een nutteloze beleving van de schepping. De mens wordt een krachtpatser die daar een loon aan verdienen wil. Hij vergeet evenwel één ding: het leven is voor hen die op zaligheid kunnen wachten. De ijzeren monnik die weigert zogezegd lui te zijn, wordt ongenietbaar omdat hij enkel naar de strenge hemel kijkt.

Wie daarentegen in de goede luiheid gelooft, weet dat hij niet zo onverbiddelijk ernstig hoeft te zijn. God omgeeft ons met zaligheid als wij het aandurven te verwijlen bij de zegening van het leven. God mikt niet op helden. Hij vindt Zijn glorie in de mens die leeft. Dat is een gouden woord van de heilige Ireneüs. Dat woord is intussen bijna tweeduizend jaar oud. Het is goud waard. Spelen en stoeien en tijdverliezen zijn belangrijke doe-woorden. Alleen maar werken kan een gevaarlijke vervreemding zijn… uit angst.

Leve de luiheid die het leven geschieden laat.