woensdag 24 oktober 2012

Fundamentalisme II

Cursiefje van Frans De Maeseneer

Over het fundamentalisme valt nog veel meer te zeggen. Fundamentalisme heeft ook te maken met het letterlijk verstaan van teksten en woorden. Zoals het woord er staat, zo dient het ook gelezen en verstaan te worden. Elke interpretatie is uit den boze. Wie interpreteert, gehoorzaamt namelijk niet. Hij onderwerpt zich niet aan het woord. Hij onderwerpt het woord aan zichzelf. Waar dat gebeurt, keert de mens de logica der dingen om. Hij wordt ontrouw. Wie raakt aan een tekst, raakt aan zijn eigen statuut en aan zijn eigen definitie. Hij houdt zich niet aan de eeuwige afspraak. Hij staat in het leven niet op de plaats waar hij behoort te staan. Hij verraadt zijn eigen aard. Zo ontstaat ontaarding. Zo ontwricht de mens de voorgeschreven logica.

Dat is nooit toegestaan. En waarom is dat zo? Dat is zo omdat de bewakers van de waarheid niet de bewakers zijn van mensen. Zij vertrouwen de mens niet. Mensen zijn immers per definitie onbetrouwbaar. Uit zichzelf zinnen mensen enkel op wat niet goed is en niet waar. Zo kunnen mensen uit zichzelf ook God niet vinden. Tussen de mensen en God is het water altijd veel te diep: zij kunnen bijeen niet komen. Om God en mens bij elkaar te brengen, is altijd een instantie nodig die bemiddelt. God eist van de mens altijd een visum voor zijn levensreis. Dat is - als ik het voor ingewijden zeggen mag - een zekere vorm van manicheïsme. Uit zichzelf is de mens slecht. Hij is noodgedwongen geneigd tot het kwade. Om in Gods huis te mogen binnentreden, heeft de mens iemand nodig die hem introduceert. Of iemand die voor hem ten beste spreekt. Hij heeft iemand nodig die voor hem een ‘goed woordje’ doet.

Dat is nu het wezenlijke punt voor alle godsdiensten. Godsdiensten gaan er altijd van uit dat ze nodig zijn om de mens bij zijn God te brengen. Alsof God de omweg van een instituut nodig heeft om bij de mens te komen… Tussen God en de mens staan er daarom sluiswachters of douaniers geposteerd. Deze douaniers en deze sluiswachters onderzoeken onze papieren: of ze wel rechtsgeldig zijn (ingevuld). Daarmee zitten we precies in het fundamentalisme: de mens heeft goede papieren nodig om toegang te krijgen tot de hoge majesteit die God heet. Die goede papieren betreffen de juiste ondertekening van de juiste woorden die opgeschreven staan! Om die woorden goed te kunnen verstaan, heeft de mens de bril nodig van een ander. Welnu, iedere oogarts leert ons dat zoiets finaal onze ogen kapot maakt.

Tot wat aberraties of afwijkingen dit kan leiden, bewijst ons de geschiedenis. Mensen hadden en hebben nooit het recht hun eigen weg tot God te zoeken en te vinden. Het instituut dat zich plaatst tussen God en mens leende voortdurend de enige goede bril om God juist te zien. Zo werkt elk instituut vervreemdend voor de Godzoekende mens. Zo wordt aan de mens het recht ontzegd om in vrije stijl woorden te lezen. Daaruit moge blijken dat in de godsdiensten de bemiddelaars zichzelf te belangrijk vinden.

Jezus en Paulus hebben ons iets anders geleerd. Zij plaatsen God en mens in elkaars blikveld. Het instituut dient om mensen in deze zoektocht te leren lezen.

Met hun eigen bril op hun eigen neus.