dinsdag 18 mei 2010

Een God, Drie Religies – Deel 4

Vandaag laten we Herman Frijlink aan het woord over Ali
Ali was een beschermeling, neef en schoonzoon van de profeet Mohammed. Voluit heette hij Ali ibn Aboe Talieb. Hij werd de vierde kalief van de islamitische wereld, de plaatsvervanger van de profeet. Dat leidde tot een tweedeling tussen soennieten en sjiieten. De sjiieten zien in Ali de enige ware opvolger van de profeet. De splitsing tussen de twee partijen heeft sindsdien veel onenigheid en ellende veroorzaakt en leidde na de val van Saddam Hoessein, de dictator van Irak, tot een nieuwe confrontatie tussen extreme aanhangers van beide stromingen. Het conflict tussen soennieten en sjiieten is vergelijkbaar met dat tussen de rooms-katholieke kerk en de orthodox-katholieke kerk in de 11de eeuw of met dat tussen de rooms-katholieke kerk en de protestantse kerken in de 16de eeuw.
De profeet trok zich het lot aan van Ali toen diens vader, Aboe Talieb, verarmde, precies zoals deze Mohammed als kind had verzorgd. Toen Allah Mohammed tot zijn profeet had uitverkoren was Ali nog maar tien jaar oud. Hij werd één van zijn eerste en meest toegewijde volgelingen. Hij trouwde met Mohammeds dochter Fatimah. Het echtpaar kreeg twee zonen, Hassan en Hoessein.
Als vertrouweling van de profeet speelde hij als militair commandant een essentiële rol in de veroveringsoorlogen waarmee de toen nieuwe godsdienst zich verspreidde. Daarnaast trad hij op als een soort secretaris en plaatsvervanger. Zo was hij het die de beelden van heidense goden in de Kaäba verbrijzelde toen de inwoners van Mekka de islam accepteerden zonder strijd te leveren. Deze afrekening met oude goden is te vergelijken met passages in de christelijke en joodse Bijbel waarin God bij monde van zijn profeten aankondigt dat hij beelden van heidense goden, afgodsbeelden, zal vernietigen.
Het is niet zeker wat Mohammed zelf over zijn opvolging heeft gezegd. Zeker is wel dat Aboe Bakr de eerste kalief werd. Hij was Mohammeds naaste vriend en vader van Aïsha, een van zijn vrouwen. Ali erkende de autoriteit van Aboe Bakr niet maar legde zich na zes maanden neer bij de feiten. Hij koos voor een rustig leven, gewijd aan religieuze studie. Pas na de moord op Uthman, de derde kalief, liet hij zich overhalen om als vierde kalief de oemma, de geloofsgemeenschap van moslims, te leiden. Bovendien kreeg hij te maken met de opstand van Muawiyah, een verwant van Uthman, die gouverneur van Syrië was geworden. Syrië vormt samen met Libanon en Palestina in de moslimwereld één gebied: Bilad al-Sham. Muawiyah ontweek de strijd met Ali op het slagveld maar slaagde er wel in steeds meer invloed te krijgen. Uiteindelijk werd Ali vermoord in een moskee in Kufah, in het tegenwoordige Irak.
Zijn aanhangers, de sjiieten, menen tot op de dag van vandaag dat Ali in feite de eerste kalief had moeten zijn. Hij staat te boek als de belangrijkste imam van de sjiieten. Sommigen schreven hem zelfs bijna goddelijke eigenschappen toe, maar dat is niet in overeenstemming met wat Ali naliet in zijn geschriften, verzameld door ash Sharif ar-Radi in een boek getiteld Nahj al-balaghak. Dat betekent De weg naar de welsprekendheid.