dinsdag 27 april 2010

Een God, Drie Religies – Deel 1

Het was al een tijdje geleden, maar vandaag laten we Herman Frijlink terug aan het woord, en wel over fundamentalisme.
Fundamentalisme betekent het zich strikt houden aan de basis, het fundament, van een bepaald geloof, vaak in combinatie met politieke behoudzucht en fanatisme. Fundament is afgeleid van het Latijn en betekent ‘bodem’, ‘grondslag’. Fundamentalisme is te vergelijken met orthodoxie. Het belangrijkste verschil is dat fundamentalisme in alle gevallen niet alleen gaat over godsdienst maar ook over maatschappij en politiek en dat orthodoxie meestal alleen over godsdienst gaat.
Overeenkomsten
Joodse, christelijke en islamitische fundamentalisten hebben gemeen dat ze zich verzetten tegen alles wat ze zien als een bedreiging van hun geloof, dat ze de fundamenten van hun geloof voor heilig en onaantastbaar verklaren en dat ze deze fundamenten letterlijk toepassen op alle levensterreinen, inclusief de wetenschap en de politiek. Ook hebben ze het idee gemeen dat godsdienst en politiek niet van elkaar zijn te scheiden.
In de politiek bemoeien joodse, christelijke en islamitische fundamentalisten zich bij voorkeur met moraal, dus met waarden en normen, in het bijzonder met onderwerpen als abortus, seksualiteit, euthanasie. In de wetenschap zijn ze vaak heftig gekant tegen de resultaten van bijvoorbeeld biologisch en archeologisch onderzoek, omdat die iets heel anders zeggen dan wat er in de Tenach, Bijbel of Koran staat. Verder hebben ze meestal weinig op met de moderne maatschappij, met uitzondering van hightechproducten als het mobieltje.
Fundamentalisten vormen slechts een klein deel van alle aanhangers van een godsdienst. Het lijkt alsof het er veel meer zijn doordat ze met hun radicale standpunten en acties alle aandacht naar zich toetrekken ten koste van een grote meerderheid gelovigen die er gematigde standpunten op na houden en niet op de voorgrond treden.
Christelijk fundamentalisme
Aanvankelijk was het woord fundamentalisme niet meer dan de benaming voor een stroming in de Amerikaanse protestants-christelijke kerken in het begin van de 20ste eeuw. Deze stroming ontstond omdat de aanhangers ervan vreesden dat de ontwikkeling van de wetenschap schadelijk was voor de geloofsbeleving, met name voor het geloof in de Bijbel. Zij publiceerden een reeks boeken over de belangrijkste principes van het protestants christelijke geloof onder de titel De Fundamenten. Daarin pleitten ze voor volledige gehoorzaamheid aan de wetten en regels van de Bijbel.
Dit had tot gevolg dat groepen fundamentalisten zich nadien afscheidden van de gevestigde protestants-christelijke kerken en nieuwe kerken, instellingen en scholen stichtten. Soortgelijke ontwikkelingen deden zich voor bij de protestants-christelijke kerken in Nederland. Maar de term fundamentalistisch bleef beperkt tot Amerika. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat, onder andere door de opkomst van de televisie. Amerikaanse fundamentalisten ontdekten dat televisie het beste middel was om hun opvattingen over het geloof te verspreiden. Vanaf de jaren zestig kregen ze ook steeds meer politieke invloed. Hoe sterk die groei is blijkt uit de omstandigheid dat George Bush waarschijnlijk geen president van Amerika zou zijn geworden zonder de steun van christelijk-rechts in het algemeen en van de fundamentalisten in het bijzonder. Tot christelijk-rechts horen niet alleen de fundamentalisten die van oorsprong protestants zijn maar ook conservatieve aanhangers van andere christelijke geloofsrichtingen, bijvoorbeeld de rooms-katholieke kerk in Amerika. Deze voelen zich politiek en maatschappelijk vaak nauw verwant met de protestantse fundamentalisten.
Op die manier breidde de invloedssfeer van het woord fundamentalisme zich verder uit, naar Europa en naar andere godsdiensten, zoals het jodendom en de islam, en in veel mindere mate naar niet-godsdienstige ideologieën als het marxisme.
Tot zover Herman Frijlink.
In een volgende bijdrage komt het joodse en het islamitische fundamentalisme aan bod.