dinsdag 22 december 2009

Het Leven Van Benedictus – Deel 1

Ik wil regelmatig uittreksels publiceren uit het “Bronnenboek van het Christendom” van Anton de Wit en Richard Steenvoorde. Het zijn teksten en auteurs die een stempel op de ontwikkeling van het christendom hebben gedrukt. De eerste bijdrage gaat over BENEDICTUS en komt uit het boek ‘Dialogen’ van paus GREGORIUS DE GROTE, vertaald door G. Bartelink en F. van der Meer.

Hoge bomen vangen veel wind. De grote kloosterstichter Benedictus, wiens Regel tot op de dag van vandaag geldt als een inspiratiebron voor goed leiderschap, ondervond dat regelmatig aan den lijve. Hij kreeg te maken met roddel en achterklap, pogingen om hem tot het kwade te verleiden, en zelfs moordaanslagen.
We weten dit dank zij de levensbeschrijving van Benedictus door paus Gregorius I (ca 540-604), ook bekend als Gregorius de Grote. Kerkvader Gregorius, wiens naam nog voortleeft in het gregoriaans, was erg onder de indruk van Benedictus en diens kloosterregel. Hij wijdde dan ook het gehele tweede boek van zijn hagiografische Dialogen aan hem. In onderstaand fragment komt de verholen en openlijke weerstand tegen Benedictus aan de orde, en de wijze waarop ‘de man Gods’ daarmee omging: kalm maar resoluut, zonder zichzelf tot wrok of vijandschap te verlagen.

Nadat de bekoring geweken was, bracht de man Gods uit het zaad van zijn deugden weliger vrucht voort, juist zoals een omgespit stuk land waar de doornstruiken zijn uitgewied. Door de faam van zijn uitnemende levenswandel werd zijn naam beroemd.
Niet ver van hem vandaan lag een klooster. Toen de vader van die gemeenschap overleed, kwam zij in haar geheel naar de eerbiedwaardige Benedictus en vroeg hem met aandrang haar overste te worden. Hij weigerde lange tijd en stelde zo de beslissing uit: zijn levenswijze en die van de broeders, voorspelde hij, zouden niet kunnen harmoniëren. Ten slotte echter liet hij zich verbidden en stemde toe.
Maar toen hij in dat klooster strikt vasthield aan de eerbiediging van de Regel en, anders dan voordien, niemand meer door ongeoorloofd gedrag van de rechte weg van de strikte wandel naar rechts of links mocht afwijken, begonnen de broeders die hij onder zijn hoede had genomen, in waanzinnige woede eerst zichzelf te verwijten dat zij hem als overste hadden gevraagd, want hun slinksheid botste voortdurend met zijn voorbeeldige rechtschapenheid. Toen zij inzagen dat onder hem het ongeoorloofde ongeoorloofd bleef, toen het hun speet dat ze hun gewone leven moesten opgeven, toen het hun hard viel om in hun aan het oude gehechte gemoed onder dwang iets nieuws te verwerken - verdorven lieden is het leven van de goeden altijd een doorn in het oog - begonnen zij een plan te beramen om hem te doden.
Zij werden het onderling eens en deden gif in zijn wijn. Toen hun vader Benedictus aan tafel zat, boden zij hem naar kloosterlijk gebruik de glazen beker met die dodelijke drank ter zegening aan. Hij strekte zijn hand uit en maakte er een kruisteken over, en door dat teken brak hij de beker, die hem op enige afstand werd voorgehouden. Het glas viel zo in scherven alsof hij, in plaats van over dat vat des doods een kruis te maken, er een steen tegenaan had geworpen.
De man Gods begreep onmiddellijk dat de beker een drank des doods had bevat, die het teken des levens niet had kunnen verdragen. Onmiddellijk stond hij op en sprak, met volmaakt rustig gelaat en ook innerlijk kalm, de verzamelde broeders als volgt toe: ‘De almachtige God, broeders, erbarme zich uwer: waarom heeft u mij dit willen aandoen? Waarom toch? Had ik u van tevoren niet gezegd dat uw levenswijze en de mijne niet harmoniëren? Gaat eropuit en zoekt u een vader naar eigen levensopvatting, want mij kunt u na zoiets volstrekt niet meer hebben.’
Daarop keerde hij terug naar zijn geliefde eenzame kluis, en woonde met zichzelf, alleen onder de ogen van Hem die schouwt uit den hoge.
(wordt vervolgd)
C.L.